Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 juni 2025


Katelijne zette zich neer op eenen stoel, en, met verwilderde oogen, zeide zij, terwijl zij de keersen aanstaarde: Dat is de zonne, die de booze geesten verdrijft. De wolf, de wolf huilt in de verte. Maar, zeide Nele, waarom zijt gij uit uw bed gekomen, waar gij warm laagt, om koorts op te doen in de vochtige najaarsnachten?

De lucht is donker; de wolken zijn dik en drijven onstuimig en snel heen en weder; de maan scheurt ze nu en dan met een waterachtigen straal. De wind huilt door 't gebergte; de regen ruischt; van verre gromt de donder.

Luistert, in dit dorp galmen menschenstemmen. Ha, dáár, op eene kraam, liggen vele stukken vleesch. God dank, hier is nooddruft, hier zal vreugde zijn! Ach, neen, hier ook is lijden. Ziet, hoe honderden vrouwen en kinderen daar staan en weenen; hoe de mannen hunne boezems met de nagels verscheuren, hoe men huilt, hoe men kruipt en in krampen spartelt bij het gezicht van het nog bloedend voedsel.

Hoe doelloos is het spreken. Roep De duivels op. O zuster, zie! Wit vuur Spleet dien geweldgen sneeuw-beladen ceder Tot aan de wortels. Hoe ontzettend huilt Gods donder 't achterna! Ik moet zijn woorden En die van u gehoorzamen! Helaas! Hoe hangt zich zwaar de wroeging aan mijn hart! Zie waar het Hemelkind, gewiekt van voet, Omlaagsnelt langs het schuine daagraad-zonlicht.

"Huilt maar niet," troostte de kleine. "Als gij nog niet weet of ik goede beenen heb, zult gij ze nu eens zien protuberanseeren." Daar klapte de hoofdman in zijn handen. Een schrille schreeuw uitstootende, vloog het Springende Hert van honk af, en de kleine Frank hem achterna. De bevolking van de gansche legerplaats was weer op de been, om den wedloop aan te zien.

Als het hoofd van von Zachs breede, logge colonne Desaix dicht genoeg is genaderd, dreunt en dondert het eensklaps uit al die kanonnen tegelijk; een dichte hagelbui van schroot giert en huilt over het veld en slaat in de dichte drommen.

En wie schiep schrik, waanzin, berouw en zonde, Die, van de schakels van den grooten keten Der dingen, tot de nietigste gedachte In 's menschen geest, regeeren en zwaar sleepen, En elkeen wankelt naar den kuil des doods Onder dien druk; hoop die men opgaf; liefde Verkeerd in haat; en zelfverachting, wranger Een drank dan bloed; leed, wiens geluid, gemeenzaam, Onopgemerkt, luid huilt en heftig krijt Dag in dag uit; en Hel, of voor de Hel De hevige angst?

Nooit moet je scherts, hoe grappig ook, Tot spot gaan overdrijven. Wat als een ander jou bespot, Om jou luid staat te schaat'ren, En jij haast huilt.... zeg, wou je 'm dan Niet om z'n ooren klaat'ren? Maar fopt een ander jou soms fijn, Zoo'n echte, slimme rakker, Kijk dan niet zuur, lach mee, en denk: »Pas op, baas, blijf maar wakker!

Bij toeval had dien dag een pachter van die donna twee varkens verloren en liep ze te zoeken. Kort na het vertrek van den student kwam hij bij den toren en overal rondstarend om zijn twee varkens te zien, vernam hij de jammerklacht, welke de ongelukkige donna uitte. Hij klom naar boven, en zoo hard hij kon schreeuwde hij: Wie huilt daar?

Toen hij dit weer eens naar zijn gewonen trant deed, stond er opeens een lange, schrale man in een wijden, lichtgrijzen mantel gehuld, voor hem en riep, terwijl hij hem met groote, gloeiende oogen toornig aanzag: „Hei daar, wat kermt en huilt er toch zoo?

Woord Van De Dag

verheerlijking

Anderen Op Zoek