Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 6 oktober 2025


Ik had mijn tijd noodig om te schrijven. Dat deed ik op Oostersche manier, namelijk op mijn knie. De anderen hielden zich stil, om mij niet te storen. Murad Habulam had zich naast Suef gezet, en zij beiden fluisterden met elkaar. Wanneer ik bij wijlen van ter zijde opkeek, merkte ik op, dat zij zich boosaardig vroolijk over ons maakten.

Habulam schijnt zich over ons vroolijk te maken; ik zal er voor zorgen, dat hij wat ernstiger wordt. Halef, Janik en Anka verwijderden zich. De eerste kwam terug, toen ik met mijn schrijverij gereed was. Hij had een verzameling grootere en kleinere stukken, voor een scheikundige onderzoeking meer dan voldoende. Effendi, wat wilt gij met die dingen doen? vroeg Habulam, nu niet meer lachende.

De overgrootvader van mijn overgrootvader reed met den Profeet in den slag en de stamvader van dezen held heeft met Abram, den vader van Isaac watermeloenen gegeten. Is uw stamboom even zuiver en oud? De rij mijner voorvaderen is niet minder groot, antwoordde Habulam wel eenigszins verlegen.

Hoe lang moet dat duren, voor gij die bijeen hebt? Nu, daar zal ik nog wel twee jaren voor noodig hebben. Ik moet geduld hebben. Stelen mag ik niet, en Habulam geeft maar heel weinig loon. Wat zoudt gij zeggen, als ik u die twee honderd piasters gaf? Maar, Heer, dat kunt gij toch niet meenen! Met iemand, die het zoo ernstig meent als gij, spreek ik ook in ernst.

Voel maar eens in uw rechterzak; daar is het peperhuis, ik zie het! Hij voelde er in, haalde zijn hand er leeg weer uit, en verzekerde: Er is niets in. Murad Habulam, laat alles waar zijn, nu liegt gij. Neen, Effendi! Hadschi Halef, haal het peperhuis uit zijn zak! Halef ging naar hem toe en stak zijn hand uit. Habulam trad toornig achteruit en zei: Heer, wat begint gij?

Murad Habulam nam een trotsche overmoedige houding aan, kuchte en begon, zich tot mij wendende: Uw naam is Kara Ben Nemsi? Zoo noemt men mij hier, antwoordde ik. Gij zijt de Heer en Gebieder van dezen Hadschi Halef Omar, die naast u staat? Niet zijn gebieder, maar zijn vriend. Dat komt op hetzelfde neer. Bekent gij, dat hij mij geslagen heeft? Ja. En ook Humun, mijn dienaar? Ja.

Wat zoudt gij in mijn plaats hebben gedaan? Het geld hebben verdiend, zei Murad Habulam en lachte. Zoo dacht ik er ook over! Ik ontvoerde haar, wat gemakkelijk genoeg was, want zij vertrouwde mij als haar vaders vriend, en ik heb haar geleverd. Hij voor wien ik dat deed, nam haar mee naar Egypte, waar zij kort daarop hem weer ontvoerd is. Door wien? Dat raadt gij nooit.

Dat weet ik niet; maar ik heb alle reden om te gelooven, dat zij bij ons in huis zijn. Dat zouden wij allerminst verwachten. Maar vertel, wat gij weet. Janik zeide, ik moest scherp opletten. Habulam zond mij al vroeg naar boven, maar ik ging niet slapen, ik bleef uit het raam kijken. Ik zag mijn Heer met Humun naar den tuin sluipen.

Hij klopte zooals wij hadden afgesproken, en wij lieten hem in. Ik kom zoo laat, zei hij fluisterend, omdat ik op de gedachte kwam, Habulam eens te beluisteren. Hij gaf aan alle bedienden last om te gaan slapen; daarna sloop hij met Humun naar de koornschelf. Ze zijn er alle twee daar juist ingekropen. Wij weten dus, waar wij nu aan toe zijn.

Bij Murad Habulam. Tanry walideji aziza Heilige moeder Gods! riep zij verschrikt uit. Haastig kwam zij nader, greep mijn stijgbeugelriem en vroeg fluisterend: Zijt gij soms de Effendi, die met drie makkers hier wordt gewacht? Een Effendi ben ik, en drie vrienden begeleiden mij. Maar of ik verwacht word, dat weet ik niet. Komt gij van Sbiganzy? Ja. Dan zijt gij het.

Woord Van De Dag

cnapelinck

Anderen Op Zoek