United States or Moldova ? Vote for the TOP Country of the Week !


Grantaire was nog niet in dien somberen toestand geraakt; verre van daar. Hij was wonderbaarlijk vroolijk, en Bossuet en Joly bleven hem niets schuldig. Zij klonken.

Zijn weeke, slingerende, ontwrichte, ziekelijke, wanstaltige ideeën hechtten zich aan Enjolras als aan een ruggestreng vast. Zijn zedelijke ruggemergziekte vond steun in deze vastheid. Bij Enjolras werd Grantaire iets. Van zich zelven was hij uit twee schijnbaar onvereenigbare elementen samengesteld. Hij was ironisch en hartelijk. Hij had een beminnelijke onverschilligheid.

Hij scheen plotseling nuchter te zijn geworden. Hij zette zich met de ellebogen op een tafeltje, bij het venster, aanschouwde Enjolras met onuitsprekelijke zachtheid en zeide: "Laat mij hier slapen." "Slaap elders!" riep Enjolras. Maar Grantaire steeds zijn doffe, teedere oogen op hem gericht houdende, antwoordde: "Laat mij hier slapen tot ik sterve."

Zoo hij mij was komen halen, zou ik hem gevolgd zijn. Nu, des te erger voor Enjolras; ik zal niet naar zijn begrafenis gaan." Ten gevolge van dit besluit, verlieten Bossuet, Joly en Grantaire de herberg niet. Tegen twee uren des namiddags was de tafel, waaraan zij zaten, vol ledige flesschen.

De doolhof was reeds in 1847 verruimd en is waarschijnlijk op dit oogenblik geheel verdwenen. Zooals gezegd is, was Corinthe een der vereenigingsplaatsen van Courfeyrac en zijn vrienden. Grantaire had Corinthe ontdekt. Uit hoofde van het Carpe Horas was hij er 't eerst binnengegaan, en om de Carpes au Gras was hij er meermalen teruggekeerd.

Men werkt er zich lam, men verlaagt er zich, men prostitueert er zich, men doodt er zich, en men maakt er zich aan gewoon!" Na deze vlaag van welsprekendheid kreeg Grantaire een welverdiende vlaag van hoest. "Van revolutie gesproken," zei Joly, "het schijnt bepaald, dat Marius verliefd is." "Weet men op wie?" vroeg Laigle. "Neen." "Niet?" "Neen, zeg ik." "Marius verliefd!" riep Grantaire.

Hij zag Mabeuf weder vallen, hij hoorde Gavroche te midden van het schrootvuur zingen, hij voelde het kille voorhoofd van Eponine op zijn lippen; al zijn vrienden Enjolras, Courfeyrac, Jean Prouvaire, Combeferre, Bossuet, Grantaire rezen voor zijn oogen op en verdwenen weder. Waren al deze geliefde, smartelijke, dappere, vroolijke of treurige wezens droomen? Hadden zij werkelijk bestaan?

"'t Moet een fijn wijntje zijn," merkte Bossuet op. "Gelukkig, dat Grantaire slaapt. Zoo hij wakker was, zou 't moeielijk zijn deze flesschen te redden." In weerwil van het gemor, nam Enjolras de vijftien flesschen in beslag, en opdat niemand er aan raken zou en zij als heilig zouden zijn liet hij ze onder de tafel plaatsen, waarop de oude Mabeuf lag.

Zoo stroomden de woorden uit den mond van den meer dan dronken Grantaire, die in den hoek der achterkamer van het koffiehuis Musain de vatenwaschster beet nam. Bossuet strekte de hand naar hem uit, om hem het stilzwijgen op te leggen, maar Grantaire hernam vuriger nog dan straks: "Weg met uw klauwen, arend van Meaux.

Kameraden, wij zullen het gouvernement omverwerpen, zoo waar als er vijftien middelzuren zijn tusschen het margarische en mierenzuur; overigens is het mij volkomen onverschillig. Mijne heeren, mijn vader heeft mij immer gehaat, wijl ik de wiskunde niet kon leeren. Ik begrijp niets dan de liefde en de vrijheid. Ik ben Grantaire, de goede jongen.