United States or Mozambique ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Eilaas, eenen goeden vriend blindelings de oneer voor zijn geslacht zien aanvaarden, het is pijnlijk!" zuchtte Tancmar. "Maar welke oneer toch? Omdat Robrecht een Kerel is? Ik weet het, mher Tancmar, gij haat de Kerels en bovenal de Erembalds.

"Welnu, Rambold mag het nemen zooals hij wil: ik ben bereid." Er heerschte eene wijl stilte. Wat Burchard had gezegd, vervulde zichtbaar zijne beide ooms met vrees. "Eilaas! En wat heeft Rambold Tancmar geantwoord?" vroeg Bertulf. "Niets; ik heb van hem niets meer gehoord. Gij ziet wel, heer proost, dat er met lankmoedigheid niets is te winnen.

Eilaas, kind, ik begin somwijlen ook te denken, dat hij onrechtvaardig zou kunnen veroordeeld worden.... Gij krijscht weder, Sander? Dan spreek ik niet meer." Mie-Wanna had haren stap vertraagd en zeide nu verwijtend tot de blinde: "Moeder, moeder, waarom laat gij onzen Sander niet gerust? Heeft het kind dan niet genoeg aan zijn eigen verdriet?

Zie toe, zie toe, Arthur, en neem uwen slag wel waar: uw leven en mijne verlossing hangen er van af.... Daar, hij slaat, hij slaat.... de zeven koppen al in eens!... Wee, wee, neen, slechts vijf! Het is gedaan! Arme Arthur, verscheurd, verslonden, dood.... en dood alle hoop!... en ik, eilaas, ik mag niet sterven!"

Eilaas, dan zou een doodvonnis den armen Robrecht treffen, en het zwaard des beuls zou dit edel en dierbaar hoofd van het bloedige kapblok doen rollen!

Ja, Dakerlia, ik bemin u; niet zooals een ander man u zou kunnen beminnen, neen, meer dan het leven, meer dan mijne plaats in het Walhalla der vaderen, meer dan mijner ziele zaligheid...." "Schromelijk!" zuchtte de maagd. "Wat gij zegt, heer, is eene godslastering!" "Eilaas, het is waar: ik ben blind, betooverd, zinneloos", ging Disdir voort.

"Alzoo, Peternelle, gij zijt zeker, dat mijn arme oom gaat sterven, en gij hebt geene de minste hoop meer op de behoudenis zijns levens?" "Eilaas, niet de minste. De pastoor van het dorp zegt het insgelijks, er is niets aan te doen!" "Ha, de pastoor komt somwijlen op Wildenborg?" "Hij komt er dikwijls, hij is de eenige mensch, die tot mijnheer Reimond mag naderen. Zij zijn goede vrienden.

In stede van hier te blijven beven, ga, zoek naar mijnheer Willem, gij zult hem vinden en van uwe ijdele benauwdheid verlost worden." "Gij meent het, Peternelle? O, mocht gij u niet bedriegen! Ik ga, ik loop, ik zal het gansche kasteel en zijne omstreken doorzoeken, en roepen en schreeuwen.... maar, eilaas, ik vrees, dat het er weinig zal aan helpen. Arme jongen, arme jongen!"

Mijnheeren en mevrouwen, welke ook de gedachte zij, die Gij u tot heden over den nood in Vlaanderen gevormd hebt, toch zult gij wellicht het tooneel, dat ik u voorschetste, aanzien als te zeer overdreven en de waarheid voorbijloopend. Gave God, dat dit vermoeden gegrond ware! Maar, eilaas, het is zoo niet.

"Nu, bloodaard, zoovele domme woorden niet!" gromde Burchard die genaderd was. "Zeg, wat kwaamt gij hier doen? Ons bespieden, ons verraden?" "Neen, neen, heeren, hoort mij aan zonder gramschap!" smeekte de gevangene. "Hoe ik mij hier tusschen u bevind, dit weet ik, eilaas, zelf niet wel.