Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 3 oktober 2025
En toen Bavink was blijven razen had Japie gezegd: "Verrek met je kachel", en was kalmpjes weggegaan naar 't huis van z'n ouwe heer en had een schoone boord omgedaan van z'n broer, en van z'n moeder een stuk taart gekregen dat van 't dessert was overgebleven. En had een nacht thuis geslapen en den volgenden middag was i op straat Loef tegengekomen dien i ook al kende.
Ik presenteerde Bavink een sigaar en stelde voor naar Driehuis te gaan. Ik had trek in koffie. Ik vond het niet mooi van Bavink een verdienstelijk heer zoo te kleineeren. Achter ons aan kwamen Hoyer en Bekker terug en hadden 't nog erg druk. Om elf uur stonden we dien avond nog weer aan 't strand in de nacht. Er was wat wind komen opzetten, de golven ruischten.
Alleen Japi zat daar, tuurde over de verschansing en werd deerlijk nat. "Kijk," dacht Bavink, "daar heb je waarachtig diezelfde kerel." Hij ging bij hem staan. De boot rolde en steigerde. Japi zat op z'n bankje, hield z'n pet vast en liet zich nat worden. Het duurde nog al wat, voordat i merkte, dat er iemand bij hem stond. "Lekker weertje, meester", zei Bavink.
Bavink stond overeind en breidde z'n armen uit en luisterde, en ging daarna weer zitten en zei dat we der ook nooit iets van zouden snappen, hij zelf ook niet, en dat we eigenlijk niet veel beter waren dan al die andere lui, en ik geloof, dat-i daar heel na aan de waarheid was. Neen, we deden eigenlijk niets.
Het was eerst niet duidelijk, wat dat moest beteekenen, maar naderhand bleek, dat Bekker zich in zijn hoofd had gehaald, dat-i metdertijd op de hei zou gaan wonen en daar een brokje land bewerken, dan hoefde-i niet meer naar kantoor. Bavink vond dat een mooi idee, maar-i was bang dat Lien er geen zin in zou hebben en Hoyer zat liever in de kroeg. Daar zaten we dan en lieten niets heel.
En toen kwam het verhaal, met begeleiding van Japi met knikken en grijnzen. En af en toe ging die hand naar mijn tafel en ook Hoyer werkte als een fabriek en ik rookte maar niet meer. "Wacht", zei Bavink, "dat is waar ook." "Goeie hoor. Kamper Middelburgers, van Bessem en Hoogenkamp van de Lange Delft." "Bekend", zei ik.
De duisternis begon nu overal uit 't water te klimmen, in 't noordwesten hield de kim nog wat gelige en groenige gloed, boven onze hoofden trok 't laatste licht weg. Wolken waren er niet. "Dus hij is overal," zei Bavink. "Daar en daar en daar." Met uitgestrekte arm wees hij om ons heen. "En daar achter die zee, in 't land dat wij niet zien. En daar, bij Driehuis, waar de booglampen staan.
Naar de zon loopen wilde-i over de lange, lange schitterende streep. Maar aan den kant van 't water bleef-i toch maar staan. Ik herinner me, dat we, Bavink en ik, eens op een keer aan zee kwamen, toen de halve zon groot, koud en rood aan de kim stond. Bavink sloeg met z'n vuist tegen z'n voorhoofd en vloekte: "God, God, dat schilder ik nooit. Dat kan ik nooit." Nu zit-i in een gesticht.
Je zult eens zien wat ze er in ontdekken. Van alles, waar je zelf nooit een flauw benul van gehad hebt." Bavink was toen nog erg jong. Naderhand kwam Lien daar ook en zette thee. Eén keer heeft ze den grond geboend en alles afgestoft; maar dat was heel ongezellig. Kees kwam er door in verlegenheid, want tegen die juffrouw had de ouwe heer bepaald bezwaar.
Maar wij vonden, dat Bavink en Hoyer makkelijk praten hadden, die konden wat, die konden laten zien hoe 't moest, maar wij, Bekker en Kees en ik, wij konden hoogstens "socialen" worden en dat leek toch wel wat erg armoedig, nadat je aan Gods tafel had gezeten, adressen te gaan schrijven voor drukwerk of lid te worden van de "vrije groep Kastanjeplein en omstreken."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek