Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 3 oktober 2025


Den uitvreter, die altijd wat liet halen op den naam van een ander; die als een vorst jenever zat te drinken op 't terras van "Hollandais" voor de centen van de lui; die parapluies leende en nooit terugbracht; die een barst stookte in de tweede hands kachel van Bavink; die dubbele boorden droeg van zijn broer en de boeken uitleende van Appi, en buitenlandsche reizen maakte als-i z'n ouwe heer weer had afgezet, en pakken droeg, die hij nooit betaalde.

En Bavink was niet zooals we hem graag zagen, wanneer Lien er bij was en had een neiging om haar voortdurend te knijpen. Dat was hinderlijk. Gelukkig liet hij haar al heel gauw weer thuis, omdat-i dacht, dat Lien mij oogjes gaf. Bekker zei: "Meiden, dat is niks" en rookte met bizonder welbehagen z'n steenen pijpje toen ze er voor 't eerst weer niet bij was. Het was dien avond ook heel genoegelijk.

De zon was weg, de roode schijn op 't water begon te verbleken, in 't zuiden klom een blauwige duisternis. Er was een geur van modder. In de verte, bij 't dorp, gingen plotseling de booglampen aan bij 't strand. "Begrijp jij dat," vroeg Bavink, "van die sociale taak?" Ik haalde m'n schouders op. "Wat zou dat voor 'n vent zijn, die dat artikel geschreven heeft?

En hij haalde zijn portemonnaie voor den dag. "Hij puilt van de centen. Koekebakker, jong, hij puilt van de centen. Harde riksjes. Morgen ga ik op reis." "Met Bavink?" vroeg ik. "Neen," zei Japi, "niet met Bavink, alleen. Ik ga naar Friesland." "Midden in den winter?" Japi knikte. "Wat doen?" Hij haalde z'n schouders op. "Doen? Niks doen.

Jongens waren we maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe 't moest. We, dat waren wij, met z'n vijven. Alle andere menschen waren "ze". "Ze", die niets snapten en niets zagen. "Wat?" zei Bavink, "God? je praat over God?

Stak hij een tweede op, dan gooide hij een groot stuk weg, wat hij vroeger nooit deed. Toen rookte i tot 't endje te klein werd om vast te houden, dan stak hij er een speld in en rookte 't zoo op. Het duurde niet lang of i rookte scheef. Eens liet hij bij Bavink de kachel uitgaan. Toen gaven wij hem op.

Je wordt mal van je eigen naam, als-i zoo dikwijls geroepen wordt. En dan moet Bavink schilderen. Dan moet God op een brokkie linnen met verf. Dan roept Bavink "God." En zoo blijven ze mekaar roepen. Voor God is 't een spelletje, die is oneindig en overal. Hij roept maar. Maar Bavink heeft maar éen dom hoofd en één domme rechterhand en kan maar aan één schilderijtje te gelijk werken.

"Koekebakker", zei Japi, "ik voel me zoo raar van binnen." 't Was op een middag bij Bavink. Ik had Bavink willen spreken, maar die was uit. Japi zat aan tafel met een fleschje inkt van een stuiver en een pak kranten voor zich. "Koekebakker, ik voel me zoo raar van binnen." "Je ruikt tenminste degelijk naar jenever", zei ik. "Nee", zei Japi, "de jenever is 't niet.

Toen waren de twee pond op, plus een peukie dat hij ook nog had meegebracht. Toen bleek dat hij nergens in Amsterdam die tabak kon krijgen. Hij schreef er om naar Friesland, maar kreeg geen antwoord. Hij was er beroerd van. Maar na een paar dagen zag ik hem toch weer bij Bavink zitten met een sigaar in 't hoofd, van Bavink natuurlijk. Den zomer daarop was Japi weer verdwenen.

Bavink snorde overal rond, pakte hier en daar een boek uit de rekken, keek er in, zette 't weer weg, schudde zijn hoofd, zei enkele malen: "'s jonge, 's jonge", draaide aan de copieerpers, keek op straat, zette alle ramen open om te luchten. Buiten viel een fijne sneeuw. Vlokken woeien naar binnen. "Doe als je blieft de ramen dicht", zei Japi en bleef schrijven.

Woord Van De Dag

cnapelinck

Anderen Op Zoek