United States or Spain ? Vote for the TOP Country of the Week !


Helaas! de mensch voedde and're driften: Daar gleed, langs oevers, rijk omzoomd Van laag gewas en hoog geboomt', Welks schaduw 't vocht van kleur deed schiften En 't vonk'lend goud in donker blaauw Verkeerde, een ranke, ruwe praauw Op breeden vloed vast sneller voort, Den haat, welligt den dood aan boord!

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Zoo waar ik leef, door de' een of and're' streek Is al mijn geld den kerel afgezet. De stad is, zegt men, vol bedrog en list, Vol beurzensnijders die het oog bedotten, Nachttoov'naars, die verbijst'ren, heksen, die De ziel verdervend, 't lichaam tevens sloopen, Marktschreeuwers, tal van sluw vermomde dieven, En zulke godvergeten schurken meer.

Heet dit bedrog, dan word ik eerlijk man, En nimmer zal ik zoo een mensch bedriegen; Doch u bedrieg ik op een and're wijs; En geen half uur zal om zijn, eer gij 't zegt. TITUS. Uit hebbe uw twist; gedaan is, wat te doen was.

Op eens verkeerden hun gezigten, Terwijl de kris des voorsten rees, En de and're greep naar boog en schichten, En proef nam van de kracht der pees: Ze ontveinsden mannelijk de vrees, Zoodra der vlammen feller lichten Hen d'oversterken vijand wees; Zij wilden niet dan strijdend zwichten!

Ruk uit uw zilv'ren haar; knaag de and're hand Vrij met uw tanden; en dit schriktooneel Sluite ons voor goed de onzalige oogen toe! Kom, nu is 't razenstijd; wat zwijgt ge nu? TITUS. Ha, ha, ha! MARCUS. Wat lacht gij nu? dit past niet bij deze ure.

Voor de eene of and're loopbaan, of voor allen Was naar zijn oordeel Proteus recht geschikt; Hij vroeg mij, dat ik bij u aan zou dringen, Dat hij niet langer thuis zijn tijd verdroom'; Het zou hem in zijn ouderdom nog rouwen, Wanneer hij in zijn jeugd niet had gereisd.

LUCETTA. Vergeef mij, jonkvrouw, 't is, dat ik mij schaam, Dat ik, onwaardig schepsel, zoo losweg Mijn oordeel over hoofsche minnaars zeg. JULIA. Waarom van Proteus niet als van de rest? LUCETTA. Ja, 'k vind van vele goeden hem het best. JULIA. Om welke reden? LUCETTA. Ik heb geen and're, dan een meisjesreden: Ik vind hem zoo, omdat ik hem zoo vind.

En als in al and're dingen 't was een huis als geen er is, Aan den muur hingen schoone schilden, van den roem getuigenis, En van binnen zag men 't mooiste, een wonder, roemrijk ding, Want uit den vloer in het midden van de hal een boom opging, Die spreidde zijn zegen over het dak en omkranste het wijd Met de glorie van elken zomer en de bloesems van den tijd.

Gij Phaëton, gij and're Merops-zoon, Verstout ge u 's hemels zonnespan te mennen En de aard te blaak'ren in uw euvelmoed? Grijpt gij naar sterren, wijl zij u bestralen? Van hier, verwaten dief! vermeet'le slaaf!

Amor is een machtig heerscher; Zoo ben ik thans zijn slaaf, dat ik belijd: Geen leed komt zijne tuchtiging nabij, Maar ook, geen and're vreugd op aard zijn dienst! Thans, geen gesprek meer, dan van liefde alleen; Mijn ochtend-, middag-, avondmaal, mijn slaap, Ja, alles is mij 't enkel woordje "Liefde". PROTEUS. Genoeg; ik lees uw noodlot in uw oog. En zij was de afgod, die ge aldus vereert?