United States or Kazakhstan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar een huizeken in hout, een beiaard daar in, en een vrouwken en een manneken, alles schoone ingewikkeld, jongen hebt ge dat al ievers gezien? Neen ik, zei Alfred. He wel! ik hebbe er zoo een! Alfred staarde naar Goedele's vingeren, die om een zilveren lepelken verduldig werkzaam waren. Ik hebbe er zoo een, herhaalde Albien, al duwend in Alfred's leên.

Albien klopte stillekens op zijne schouders en zijn rood gelaat neeg naar 't zijne, in een breede bui van vriendelijkheid. Allo! allo! mijn jongen, steek nu uw hoofd niet zoo proppensvol met vreemd gebrabbel en dolle cijferwebben. Vacantiedagen zijn er ook nog, en die naderen bij tijde.

Hij werd hard en hij werd koppig. Drij dagen bleef hij op zijne kamer zitten. Goedele bracht hem eten en kuste hem. Hij weende bij Goedele, en het was hem een goede troost. Den vierden dag ging hij vader aanspreken. Albien was verschrikt, en hakkelde, en voelde zich wegzinken zonder den steun van Ursule's sterkte. Hij probeerde toornig te zijn; hij was alleen toornig, omdat hij Ursule vreesde.

Hoe gaat ge, beste mevrouw?... Wel! men kan het niet eens zien op uw wezen, dat ge ooit ziek geweest zijt?... Dag, Goedele, dag, beste heer.... 't Is wel koud buiten, hoor! Dan zet ik het op een drafken langs de straten ... en de menschen kijken me na.... Ik loop geerne in 't koude weer.... Ja ... ja ... de jonkheid, lachte Albien.

Ze dierf moeder's blikken niet taken met haren blik. Ze wachtte. Ik mag u ook wel troosten, mijn kind, zei Ursule met effen bedaardheid. Ze kwam naderbij, ging de tafel rond en schudde onderwege Albien, die seffens rechtsprong en kinderlijk-benauwd daar te gapen bleef. Ze stond nu in de volle klaarte. Ze was uitermatelijk groot en meesteresse.

Dat gaf aan deze woning een doodsch en akelig uitzicht en na enkele maanden verwierf zij ook in den geest der naburige menschen een geheimzinnige beteekenisse. Drijmaal daags zagen zij 't zware hekken opengaan: in den vroegen morgen, als Albien traagtrippelend naar 't Ministerie trok, later, omtrent tien uren, als Marie, de dienstmeid naar de markt moest, en 's avonds nog, als Albien terugkeerde.

Ze herwon een beetje betrouwen en liet zich genezen. Maar zij en kon sindsdien niet ten volle meer hare zaken bewerken. Al hoopte ze stilaan dat Romaan de meid ten langeleste verlaten zou, ze bleef bij haarzelve klagen over 't verlies van haren zoon, en de handel leed door hare dagelijksche onachtzaamheden. Albien, die 't wel merkte, stelde schuchter voor het huis aan een opvolger over te laten.

Wat is 't, zei Albien, dat hier ommegaat, sinds dagen? Ge loopt rond lijk te lore in dees huis, en ge zwijgt ... en het wordt van alle kanten zoo bang. Ik heb nu geen lust meer in ditte ... noch datte.... Moeder is ziek en gij?... Wat deert er? Ik heb nu permintelijk geen lust meer.... Wáar, wáar, mijn kind. Stille kwamen zijne woorden te reke, en ze brachten eene treurige stemming alom.

Ze verdroeg zijn onnoozel gespeel niet meer en zei het hem met een ruk. En Albien keek dan verwonderd op, niet begrijpende die stoere manieren, getaakt in zijne liefde, als hij nu dacht, in kinderlijke vreezen: Zij ook ... en ziet mij niet geerne.... Omdat ze zoo verduldig was met hem, had hij gemeend dat zij hem dan toch vatte. Hij vroeg: Zijt ge ziek, mijn kind?

Alfred at met ongemeene schuchterheid, al langetandend en muilkens makend. Aldoor loerde hij naar Goedele en bouwde in zijn geest romantische toestanden, waar hij den held en zij de heldinne was, en moeder moest hem stootjes geven om hem te doen eten. Hij eet zoo weinig t'onzent ook, zeide ze aan mijnheer Wilder. De jongens moeten eten om groot te worden, was 't idee van Albien.