Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 4 mei 2025
DEMETRIUS. Stil, wie komt daar? VOEDSTER. Gegroet, gij prinsen! 'k bid u, mij te zeggen, Waar Aaron is, de Moor, doch ras! AARON. Komaan, wat is 't, wat roept gij moord en brand? Aaron is hier; wat wilt gij nu van Aaron? VOEDSTER. Ach, Aaronlief! verloren zijn wij allen! Help ons, of wee op wee dale op uw hoofd!
Gij vlek en vijandin van ons geslacht! Moge u 't verderf CHIRON. Thans stop ik u den mond. Neem gij haar man; In dien kuil zeide ons Aaron hem te bergen. TAMORA. Vaartwel, mijn zoons; weest zeker, dat zij zwijgt. Geen echte vroolijkheid verheugt mijn hart, Eer al die Andronici zijn verdelgd. Thans, lieve Moor, kan ik tot u mij wenden, En laat mijn zoons die deerne lustig schenden.
LUCIUS. Begraaft hem tot de borst om te verhong'ren; Zoo sta hij vast, en woede, en schreeuwe om spijs; Zoo iemand hem verkwikt, hem deernis toont, Die sterft voor deze schuld. Dit is ons vonnis; Zorgt, dat hij goed in de aard bevestigd wordt. AARON. O, waarom zouden wrok en woede zwijgen? Ik ben geen kind, dat ik met laf gebed De gruw'len zou betreuren, die ik deed.
Een andere bijzonderheid is, dat Shakespeare reeds in zijn eersteling er in geslaagd is, werkelijke personen, geen tooneelpoppen, te doen optreden en zelfs aan Aaron nog liefde voor zijn kind heeft toegekend, zoodat ook dit monster voor menschelijke gevoelens niet geheel ontoegankelijk is en zijn straf hierdoor gerechtvaardigd wordt.
Twee van Titus' Zoons komen op, daarna twee Mannen, die een zwart overdekte lijkbaar dragen; vervolgens twee andere Zoons; hen volgt Titus Andronicus; achter dezen komen Tamora, alsmede Alerbus, Chiron, Demetrius, Aaron en andere Gothen, als gevangenen; gevolgd van Krijgslieden en Volk. TITUS. Heil, Rome, zeeg'rijk in uw treurgewaad!
DEMETRIUS. Om deze zorg voor haar Zijn Tamora en wij u zeer verplicht. AARON. Nu naar de Gothen met een zwaluwvlucht, Om daar den schat, dien ik hier houd, te bergen, En stil de vrienden der vorstin te groeten. Kom hier, diklippig wicht, ik breng u weg; Want gij doet al die vonden ons bedenken.
Hier is de kuil, en dit, dit is de vlierboom. Zoekt, heeren, of gij ook den jager vindt, Die Bassianus hier vermoorden moest. AARON. En, beste vorst, hier is de zak met goud. Twee van uw welpen, honden, heet op bloed, Beroofden hier mijn broeder van het leven. Sleept, mannen, uit den kuil hen naar den kerker; Sluit daar hen op, tot wij voor hen een martling, Nog nooit vernomen, hebben uitgedacht.
Want Aäron smeekt in het Boek Numeri , als ik mij goed herinner, dat zijn vrouw de straf worde kwijtgescholden, in deze bewoordingen: Och, mijn Heer! leg toch niet op ons de zonde, waarmede wij zottelijk gedaan, en waarmede wij gezondigd hebben!
Draag zorg, dat de verholen vrienden sterk zijn; De keizer heeft niets goeds voor, naar ik vrees. AARON. Een duivel fluist're vloeken mij in 't oor, En help' mijn tong, dat zij met kracht het gif Van mijn door wrok gezwollen hart moog' uiten! LUCIUS. Van hier, bloedgier'ge hond, vervloekte schurk! Gij mannen, helpt onze' oom; voert hem naar binnen! Dat schallen meldt, dat daar de keizer is.
TAMORA. Genadig vorst, geliefde Saturninus, Mijns levens heer, gebieder van mijn geest, Wees kalm, verdraag des ouden Titus' zonden, Gevolg der droef'nis om zijn dapp're zoons, Die hem in 't merg drong en zijn hart doorboorde; Tracht liever hem zijn jammer te verzachten, Dan dat gij hoog of laag voor dezen hoon Vervolgt en straft. Is Aaron wijs, Dan zijn wij veilig, ank'ren in de haven.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek