United States or French Guiana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen ging Thonarr weer verder met vragen: "Zeg mij, Weetal o, ik twijfel niet of ge zult het mij zeggen, met welken naam wordt in iedere wereld de luwte genoemd?" En Weetal antwoordde: "Luwte bij menschen, bij goden rust, windstilte noemen haar Wanen, zoelte de Reuzen, de Alfen sluimer, dwergen: kalme-dag."

Toen viel er sneeuw uit de vier windstreken tegelijk, de scherpe winden joegen aan van het noorden en de geheele aarde was met een dikke laag ijs bedekt. De strenge Fimbul woedde en bracht Op aard veel storm en sneeuwjacht, De zee sloeg schotsen kort en klein En wierp het ijsschuim, tot waar zijn De bergen hoog; Geen zoelte toog, Geen lichtglans, zij het nog zoo flauw.

Maar in de serre prijkten dan nog palmen en boomvarens en hingen de vreemde bloemtrossen der orchideeën in de vochtige zoelte. Met verwondering staarde Johannes in haar prachtige kelken en dacht aan Windekind. Hoe kil en kleurloos scheen alles dan, als hij buiten kwam, de natte sneeuw met de zwarte voetstappen en de rafelende, druipende boomgeraamten.

Zij had een nieuwe muts op en Wilmpje stak zijn handje naar de keelbanden uit; zijn oogen lachten en zijn open mondje was heelemaal vochtig; toen gaf zij opeens hem een zoen daarop; zij voelde de weeke zoelte tegen haar lippen; zij keek op: meester Jonkers stond in de waranda, maar het was meester Jonkers niet; hij lachte schril en kwam een stap naderbij; Sprotjes hart verstijfde van schrik; zij wou gillen, maar haar keel was toegeschroefd!

Daar is ook 'n tijd van 't jaar, dat is juist altijd in 't begin van de lente, in dien tijd als je 's avonds je raam opengooit en dan in eens bevangen wordt door 'n vreemd-geurige zoelte en je deur uitloopt met 'n niet-te-zeggen gevoel van verlangen naar zomer, en toch eigenlijk niet 'n verlangen, als je 't goed nagaat, maar juist 'n vrees, 'n angst voor iets onbekends, iets geheimzinnigs, 'n gevoel van: o, nu zal 't komen!.... De menschen loopen je voorbij als schimmen en in de verte blaft 'n hond.

En ze maaiemeien en ze zwaaiezweien Als witmolenwieken door het volle graan; En het ritselruizelt aan hun struische zijên Of windvlagen wiss'lings langs hen nederslaan. Zoo vroeg in de koelte en in groeiende zoelte Gaan ze felgebogen door den flikkerdag, Tot de zeise zwijgt en het goudgewoel te Verstarren ligt van zijn laatsten slag.

Goedele vroeg algauw, om de overweldigende treurnisse te keer te gaan: Mag ik Romaan zien? Sprakeloos gingen ze, Madeleen vooraan. In de ziekenkamer neep een geur van jodeform en woog een zoelte van moede lucht, lijk in hospitalen. Bij 't kleine beddeken zat Romaan, diepe gebogen, zijn kinne in beide saamgebrachte handen, aan 't staren zonder ende, recht vóor zich uit.

Ze wist wel dat zij hier nu niets meer te verrichten had, en wat ze nu deed, zoo luisteren naar een gedacht en lui worden in een kwaden vrede ze wist dat het niet docht. Ze werd in haar lijf de wellust gewaar van liggen in de zoelte en taken de slapheid van den locht. En ze zei niet: 't Is tijd....

'k Weet niet of u de les zal smaken; De wilden lachten luide er om, Terwijl 't refrein op eens een drom Van papegaaijen deed ontwaken: Daar klonk 't kapoe; daar galmde 't weêr; De vogels wisten van geen schuwte; De zoelte riep het tot de luwte, Het strand den stroom toe keer op keer; En Bontekoe dacht onder 't schaat'ren Des wilden wouds, der wilde waat'ren: "Zing voort, ik ken geen liedje meer."

Alle boomen stonden te trillen van verwachting, alsof het wonder dadelijk gebeuren zou; er was geen wind, en de lucht zóó overvol van geur en zoelte, dat ze scheen te zullen bréken bij de minste beweging.