Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 21 juni 2025
Toch is het een dwaling zoo te redeneeren. De paroesie-verwachting geeft ons juist den echten prikkel tot arbeid. Want ja, de Heer komt. Maar Hij komt in ons. Hij wil zich in ons leven een plaats bereiden. Nu is dit het eigenaardige in het geestelijke leven, dat alle arbeid Gods altijd omslaat in arbeid des menschen. Gods arbeid maakt onze arbeid niet overbodig. Wij moeten niet zeggen: o, God arbeidt, dus behoef ik niet te arbeiden. Die zoo spreken kennen den arbeid Gods niet. Zij spreken niet uit ervaring. Zij hebben hoor en spreken van den arbeid Gods en trekken nu een logische conclusie uit het feit, dat God arbeidt. Maar deze conclusie is onjuist. Zij gaat om buiten de werkelijkheid. Alle arbeid Gods wordt arbeid in ons en van ons. Als God arbeidt in een mensch dan gaat die mensch zelf arbeiden. Zoo zeide Jezus: de Zoon kan van zich zelven niets doen tenzij hij den Vader dat ziet doen (Joh. V:19). Wij zouden zeggen: indien de Vader iets doet, dan behoeft de Zoon het niet meer te doen. Maar Christus redeneert anders. Hij zegt: als ik den Vader iets zie doen, dan kan ik het eerst doen. En dan kan Hij het niet alleen doen dan doet Hij het ook, zooals Hij dan ook het zooevengenoemde woord aldus eindigt: »Wat die (nl. de Vader) doet, doet ook de Zoon desgelijks.« De Zoon neemt zelfstandig het werk des Vaders over. Zooals het werk des Vaders zich verhoudt tot het werk des Zoons, zoo verhoudt zich ook het werk Gods tot het werk des menschen. Het werk Gods is voorwaarde voor het werk des menschen. Wij moeten het werk Gods overnemen. Wij moeten doen, wat God doet. En indien God waarlijk in ons werkt, dan werken wij. Een mensch is geen onpersoonlijk doorgangspunt voor de kracht Gods. Een mensch is persoon. Door God wordt hij actief, werkende. Het werk Gods wordt zijn werk. Breng deze gedachte over op het onderwerp dat ons hier bezig houdt en het zal duidelijk zijn, waarom de toekomst van Christus bron wordt van oneindige kracht en voortdurende prikkel tot arbeid. Wij gelooven dat Christus komt. Dit komen van Christus tot ons is een komen Gods tot ons. Want God doet alle dingen door den Zoon. Het werk des Zoons is het werk des Vaders. Met Christus komt de almacht Gods tot ons. En nu gaan wij vanzelf arbeiden. Zijn arbeid wordt onze arbeid. Het is een reuzen-arbeid, waartoe wij worden geroepen. Want Christus komt om de wereld te vernieuwen. Een nieuwe wereld moet uit de oude wereld geboren worden. Deze onze wereld is een abnormale wereld. De zonde heerscht in haar. Van den bodem af moet deze wereld worden hersteld. Dit is het werk van den komenden Christus. Maar daarom is het ook ons werk. En deze arbeid zal niet ijdel zijn. Want Christus die achter dezen arbeid staat, heeft alles volbracht. »Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.« De wereldvernieuwing, waarop wij hopen, is in Christus reeds gegeven. Want Christus is opgestaan. Hij is lichamelijk uit het graf verrezen, en wat is die lichamelijke verrijzenis anders dan de verheerlijking van het natuurlijke leven? De verrezen Christus is een stuk verheerlijkte natuur. De natuur ìs in Christus verheerlijkt. Daarom z
Een eenden-driehoek keerde hoog in de lucht terug uit de warme landen! En ineens sprongen overal, in stad, dorp en begijnenhof, de paaschklokken los en galmden en jubelden over de wereld der Verrijzenis van God en van het leven! Christus is opgestaan! De klokken kwamen van Rome terug, en ze zwierden een regen van eieren over de wereld.
Chr. bevatte. Maar het ei heeft christelijke beteekenis erlangd en werd beschouwd als het symbool der Verrijzenis, vanwaar het zegenen van eieren, dat reeds voor de IVe eeuw bewijsbaar is.
Het land rook van een nieuwe ziel, de jonge Lente stond gereed in de boomen! Alles had knop en bot, het Leven jubelde over den Dood. 't Was de Verrijzenis, de levengevende Verrijzenis! En toen, smeltend van ontroering, kuste Pallieter den grond. Het weer was terug slecht geworden, heelder dagen mot-en plasregens, grijs, triestig en gesloten.
Een ander durft zeggen: 't is die geus, die op dien waterpot zit, op den hoek van de straat: "Er is geen God, geen eeuwig leven, geene verrijzenis des vleesches, geen eeuwige verdoemenis". "Men mag, zegt die andere ginder, men mag doopen zouder zout, zonder vet, zonder speeksel, zonder duivelbezwering en zonder keerse". "Er is geen vagevier", zegt een ander. Geen vagevier, goede lieden!
Men diende stier-nieren op, marmotten, nachtegalen, gehakt vleesch in wingerdbladeren; en de priesters redetwistten over de verrijzenis. Ammonius, leerling van den Platonicus Philon, vond dat ze dwazen waren, en zei het tot eenige Grieken die over de orakels lachten. Marcellus en Jacob hadden elkaars gezelschap gezocht.
Wonderbare nevelen spreidden zich als een zilveren waas geheimzinnig om stengel en knop. Men beschouwde haar als het zinnebeeld der opstanding, vanwaar haar naam: Anastatica. Volgens de sage ontlook de eerste bloem bij de geboorte van Christus; zij sloot zich bij de kruisiging en ontlook ten tweeden male bij 's Heeren Verrijzenis.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek