Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juni 2025
Zij leunde tegen den deurpost en luisterde aandachtig. »Is er niets nieuws?" vroeg Texar. »Niets, meester," antwoordde Squambo. »In het geheel niets?" »Neen, niets." »En... hoe verhoudt gij u tot Zermah?" »Tot Zermah? Wat bedoelt gij?" »Heeft zij niets gevraagd?" »Integendeel, zeer veel." »En?..." »Ik heb natuurlijk geweigerd hare vragen te beantwoorden." »Goed zoo."
Het tweede begint hier: "Wen Schoonheid...." Het eerste kan worden verdeeld in tweeën: in het eerste zeg ik in welk voorwerp dit vermogen zich bevindt; in het tweede zeg ik hoe dit voorwerp en dit vermogen tot bestaan zijn gebracht en hoe het eene zich tot het andere verhoudt als vorm tot materie.
Ook in dit opzicht, verhoudt zich het Portugeesch weder nagenoeg tot het Spaansch als het Nederlandsch tot het Opper-Duitsch, welk laatste eveneens zoowel ruwer en volklinkender, als ook voornamer, deftiger en trotscher is dan het weekere en plattere Nederlandsch.
Toch is het een dwaling zoo te redeneeren. De paroesie-verwachting geeft ons juist den echten prikkel tot arbeid. Want ja, de Heer komt. Maar Hij komt in ons. Hij wil zich in ons leven een plaats bereiden. Nu is dit het eigenaardige in het geestelijke leven, dat alle arbeid Gods altijd omslaat in arbeid des menschen. Gods arbeid maakt onze arbeid niet overbodig. Wij moeten niet zeggen: o, God arbeidt, dus behoef ik niet te arbeiden. Die zoo spreken kennen den arbeid Gods niet. Zij spreken niet uit ervaring. Zij hebben hoor en spreken van den arbeid Gods en trekken nu een logische conclusie uit het feit, dat God arbeidt. Maar deze conclusie is onjuist. Zij gaat om buiten de werkelijkheid. Alle arbeid Gods wordt arbeid in ons en van ons. Als God arbeidt in een mensch dan gaat die mensch zelf arbeiden. Zoo zeide Jezus: de Zoon kan van zich zelven niets doen tenzij hij den Vader dat ziet doen (Joh. V:19). Wij zouden zeggen: indien de Vader iets doet, dan behoeft de Zoon het niet meer te doen. Maar Christus redeneert anders. Hij zegt: als ik den Vader iets zie doen, dan kan ik het eerst doen. En dan kan Hij het niet alleen doen dan doet Hij het ook, zooals Hij dan ook het zooevengenoemde woord aldus eindigt: »Wat die (nl. de Vader) doet, doet ook de Zoon desgelijks.« De Zoon neemt zelfstandig het werk des Vaders over. Zooals het werk des Vaders zich verhoudt tot het werk des Zoons, zoo verhoudt zich ook het werk Gods tot het werk des menschen. Het werk Gods is voorwaarde voor het werk des menschen. Wij moeten het werk Gods overnemen. Wij moeten doen, wat God doet. En indien God waarlijk in ons werkt, dan werken wij. Een mensch is geen onpersoonlijk doorgangspunt voor de kracht Gods. Een mensch is persoon. Door God wordt hij actief, werkende. Het werk Gods wordt zijn werk. Breng deze gedachte over op het onderwerp dat ons hier bezig houdt en het zal duidelijk zijn, waarom de toekomst van Christus bron wordt van oneindige kracht en voortdurende prikkel tot arbeid. Wij gelooven dat Christus komt. Dit komen van Christus tot ons is een komen Gods tot ons. Want God doet alle dingen door den Zoon. Het werk des Zoons is het werk des Vaders. Met Christus komt de almacht Gods tot ons. En nu gaan wij vanzelf arbeiden. Zijn arbeid wordt onze arbeid. Het is een reuzen-arbeid, waartoe wij worden geroepen. Want Christus komt om de wereld te vernieuwen. Een nieuwe wereld moet uit de oude wereld geboren worden. Deze onze wereld is een abnormale wereld. De zonde heerscht in haar. Van den bodem af moet deze wereld worden hersteld. Dit is het werk van den komenden Christus. Maar daarom is het ook ons werk. En deze arbeid zal niet ijdel zijn. Want Christus die achter dezen arbeid staat, heeft alles volbracht. »Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.« De wereldvernieuwing, waarop wij hopen, is in Christus reeds gegeven. Want Christus is opgestaan. Hij is lichamelijk uit het graf verrezen, en wat is die lichamelijke verrijzenis anders dan de verheerlijking van het natuurlijke leven? De verrezen Christus is een stuk verheerlijkte natuur. De natuur ìs in Christus verheerlijkt. Daarom z
Ik zal dit alles door een voorbeeld verduidelijken. Laten er bijvoorbeeld drie getallen gegeven zijn, waarbij een vierde gezocht moet worden, dat zich verhoudt tot het derde als het tweede tot het eerste.
De verhouding van de ontwikkelingsphasen van iemand die dezen weg betreedt tot die van hen die de gewone evolutie volgen is die, welke symbolisch zich verhoudt als de middellijn tot den omtrek of als één tot pi. Evenals de Logos in zich bevat deze pi waarde, zoo bevat ook de mensch op het Pad van Inwijding deze waarde in zich.
Ik herhaal dat ik meen reeds het antwoord op deze vragen gegeven te hebben. Wat toch het onderscheid tusschen een ware en een valsche voorstelling betreft: uit Stelling XXXV van dit Deel blijkt dat de eerste zich verhoudt tot de tweede als iets bestaands tot iets niet-bestaands. De oorzaken der valschheid echter heb ik van Stelling XIX af tot Stelling XXXV met de Opmerking daarbij ten duidelijkste blootgelegd. Waaruit tevens blijkt welk onderscheid er is tusschen een mensch die ware en een die uitsluitend valsche voorstellingen heeft. Wat eindelijk het laatste punt betreft: namelijk hoe iemand kan weten dat hij een voorstelling heeft welke aan het door haar voorgestelde beantwoordt: ik heb zooeven meer dan voldoende aangetoond dat dit alleen een gevolg hiervan is d
Hij is vleeschetend evenals de labyrinthodon, en verhoudt zich tot dezen als de salamander tot den kikvorsch, welke eerste op een zeker punt der gedaanteverwisseling blijft staan en zijn geheele leven meer of minder een jonge kikvorsch blijft. Zoo ziet men in den archegosaurus het type der gewervelde dieren in wording, op het oogenblik, waarop de verbeening van de wervelkolom voltooid wordt.
De medusa verhoudt zich tot de hydra als de bloem tot den tak; haar scherm is als het ware eene bloemkroon. Evenals de bloem gevormd is uit gewijzigde bladeren, die zich straalsgewijze gerangschikt hebben om de as, die ze draagt, zoo is ook de medusa gevormd uit gewijzigde waterpolypen, die zich straalsgewijze gerangschikt hebben door verkorting van den oorspronkelijken afstand.
In het vierde zeg ik hoe hij haar aldus ziet, dat wil zeggen van zulke hoedanigheid, dat ik deze niet kan begrijpen, dat wil zeggen dat mijn geest opstijgt tot hare hoedanigheid in zulk een graad dat mijn verstand het niet bevatten kan, aangezien ons verstand zich verhoudt tot deze gelukzalige zielen gelijk ons zwakke oog tot de zon; en dit zegt ook de Filosoof in het tweede boek der Metaphysica.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek