Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 20 juni 2025
Onder ons tegenwoordig systeem kunnen de meeste menschen het niet zoover brengen. Wanneer het koken wordt afgescheiden van het gezin, dan zullen wij langzamerhand ophouden er aandoeningen aan vast te knoopen; wij zullen het dan onpersoonlijk leeren beoordeelen op wetenschappelijken en artistieken grondslag.
Als een lang onderdrukt heimwee naar vereeniging met het onbekende, het toekomende, rijst er in het hart der menschheid een behoefte aan overgaaf en opgaan in een onpersoonlijk leven, dat het persoonlijk bestaan steunt en wijdt. Is het een zucht naar godsdienst, of het haken naar een gelukstaat boven het leed der verteederende wereldsmart?
Hij heeft getuigd van zijn eerbiedige liefde voor zijn bisschop in een 26-tal Latijnsche hexameters. Dat deze hexameters niets eigens, niets persoonlijks hebben, bevreemdt ons niet; de kunst der middeleeuwen immers is juist algemeen en onpersoonlijk van aard.
De vrouw van Louis..., met hem alleen, met hem samen op een slaapkamer..., terwijl hij zich uitkleedde, en zij zich uit moest kleeden.... En dan zou hij naar haar toekomen met dien lach en dien blik, die ze al wel kende.... O! nu ze eenmaal besloten had dat ze 't niet doen zou, nu kon ze er haast niet aan denken meer, scheen het onmogelijk, grotesk, een afzichtlijke leugen.... Louis op haar kamer, een vreemde.... Want ja, een vreemde was hij voor haar nu, een bijna vijandige vreemde.... Als ze zoo aan hem dacht voelde ze 'n driftigen toorn tegen hem, zou ze hem kunnen slaan in 't lachend gelaat.... Waarom had ze 't toch vroeger nooit zoo gevoeld;... hoe bot, hoe stomp..., hoe laf en week..., nee, dát toch niet..., maar hoe vreemd abstrakt en onpersoonlijk, hoe weinig zich-zelf was ze altijd geweest, vóórdat Paul was gekomen.... Nú zag ze zich-zelf, nu leefde ze pas haar eigen leven.... Hij had haar ontdekt aan zich-zelf, Paul!... Paul!... Hoe had ze 't zich toch kunnen verbergen, dagen lang, dat ze hem lief had!
Dat is geen toeval, maar in overeenstemming met het onpersoonlijk karakter der volkspoëzie, in tegenstelling met de bekendheid van de auteurs der meer individueele kunstpoëzie.
De rijkheid van zijn innerlijk leven en het bewustzijn dat hij bezat van de nuanceeringen zijner aandoening, stroomt uit in de rijkheid van zijn taal. Zijn voorgangers, de fransche klassieken, hadden beschikt over het weidsche gebaar en den magistralen woordenval, maar hun taal dat is hun gevoel doet ons aan als abstrakt en onpersoonlijk, voornaam maar koud, zuiver maar arm.
De blinde helderziendheid der revolutie, het koningschap in den koning en den koning met het koningschap verbrekende, zonder bijna in de woeste verplettering der idée den mensch op te merken; de ontzaggelijke storm der vergadering als gerechtshof, de openbare toorn die ondervraagt, Capet die niet weet te antwoorden; de schrikbarende verstomde waggeling van dit koninklijke hoofd onder dien noodlottigen storm; de betrekkelijke onschuld van allen in dit schriktooneel, zoowel van hen die veroordeelden als van hem die veroordeeld werd dit alles had hij gezien, hij had aller verbijstering aanschouwd; hij had de eeuwen voor de balie der conventie zien verschijnen; achter Lodewijk XVI, dezen ongelukkigen verantwoordelijken voorbijganger, had hij in de duisternis de vreeselijke beschuldigde, de monarchie, zien verrijzen; en in zijn ziel was de eerbiedige ontzetting voor de ontzaggelijke gerechtigheid des volks, schier even onpersoonlijk als die van God achtergebleven.
Toch is het een dwaling zoo te redeneeren. De paroesie-verwachting geeft ons juist den echten prikkel tot arbeid. Want ja, de Heer komt. Maar Hij komt in ons. Hij wil zich in ons leven een plaats bereiden. Nu is dit het eigenaardige in het geestelijke leven, dat alle arbeid Gods altijd omslaat in arbeid des menschen. Gods arbeid maakt onze arbeid niet overbodig. Wij moeten niet zeggen: o, God arbeidt, dus behoef ik niet te arbeiden. Die zoo spreken kennen den arbeid Gods niet. Zij spreken niet uit ervaring. Zij hebben hoor en spreken van den arbeid Gods en trekken nu een logische conclusie uit het feit, dat God arbeidt. Maar deze conclusie is onjuist. Zij gaat om buiten de werkelijkheid. Alle arbeid Gods wordt arbeid in ons en van ons. Als God arbeidt in een mensch dan gaat die mensch zelf arbeiden. Zoo zeide Jezus: de Zoon kan van zich zelven niets doen tenzij hij den Vader dat ziet doen (Joh. V:19). Wij zouden zeggen: indien de Vader iets doet, dan behoeft de Zoon het niet meer te doen. Maar Christus redeneert anders. Hij zegt: als ik den Vader iets zie doen, dan kan ik het eerst doen. En dan kan Hij het niet alleen doen dan doet Hij het ook, zooals Hij dan ook het zooevengenoemde woord aldus eindigt: »Wat die (nl. de Vader) doet, doet ook de Zoon desgelijks.« De Zoon neemt zelfstandig het werk des Vaders over. Zooals het werk des Vaders zich verhoudt tot het werk des Zoons, zoo verhoudt zich ook het werk Gods tot het werk des menschen. Het werk Gods is voorwaarde voor het werk des menschen. Wij moeten het werk Gods overnemen. Wij moeten doen, wat God doet. En indien God waarlijk in ons werkt, dan werken wij. Een mensch is geen onpersoonlijk doorgangspunt voor de kracht Gods. Een mensch is persoon. Door God wordt hij actief, werkende. Het werk Gods wordt zijn werk. Breng deze gedachte over op het onderwerp dat ons hier bezig houdt en het zal duidelijk zijn, waarom de toekomst van Christus bron wordt van oneindige kracht en voortdurende prikkel tot arbeid. Wij gelooven dat Christus komt. Dit komen van Christus tot ons is een komen Gods tot ons. Want God doet alle dingen door den Zoon. Het werk des Zoons is het werk des Vaders. Met Christus komt de almacht Gods tot ons. En nu gaan wij vanzelf arbeiden. Zijn arbeid wordt onze arbeid. Het is een reuzen-arbeid, waartoe wij worden geroepen. Want Christus komt om de wereld te vernieuwen. Een nieuwe wereld moet uit de oude wereld geboren worden. Deze onze wereld is een abnormale wereld. De zonde heerscht in haar. Van den bodem af moet deze wereld worden hersteld. Dit is het werk van den komenden Christus. Maar daarom is het ook ons werk. En deze arbeid zal niet ijdel zijn. Want Christus die achter dezen arbeid staat, heeft alles volbracht. »Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.« De wereldvernieuwing, waarop wij hopen, is in Christus reeds gegeven. Want Christus is opgestaan. Hij is lichamelijk uit het graf verrezen, en wat is die lichamelijke verrijzenis anders dan de verheerlijking van het natuurlijke leven? De verrezen Christus is een stuk verheerlijkte natuur. De natuur ìs in Christus verheerlijkt. Daarom z
Hij keek om zich heen, om 'n beetje idee te krijgen van haar smaak en haar ontwikkeling: die groengekapte studeerlamp gaf 'n aardige verlichting, maar wat er aan den muur hing, m'n hemel, wat was dat hopeloos banaal en onpersoonlijk, zoo echt, wat je op elke kamer vinden kon: de "Jeugd" van Pier Pander in 't wit-met-goud-lijstje, 'n chromogravure van "Let the baby pass", 'n bont-bloemige kalender, 'n sentimenteel-bolwangige "Mignon" uit de "Jugend", en 'n paar neutrale landschapjes, vermoedelijk uit 'n album van "moderne kunst" of zoo iets.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek