Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 15 mei 2025
Toen nu de vreemde ridders, want voor dezulken hield hij hen, binnen het bereik zijner klinkende stem waren gekomen, deed hij zijn mond open en schreeuwde hun uitdagend toe: "Wie gij ook zijn moogt, ik zal u geen doortocht gunnen, voordat gij verklaard en betuigd hebt, dat Dulcinea van Toboso, mijne uitverkorene dame, de nobelste en schoonste jonkvrouw op den grooten, wijden aardbodem is!"
Komt nader dan, komt nader, een voor een of allen te gelijk, en ik wil u toonen, wat straf hen wacht, die wagen, aan de edele en hooge dame Dulcinea van Toboso de verschuldigde achting te ontzeggen." "Ei, heer ridder, hoe kunt gij u ook zoo schrikbarend driftig maken?" antwoordde de spotzieke koopman, met moeite zijn lachlust bedwingende.
Ik echter heb mij ten volle van mijn ridderplicht gekweten, daar ik met behulp van mijne meesteresse Dulcinea van Toboso mijne beloften gehouden heb." "Hoort gij 't nu wel?" riep Sancho vroolijk. "Heb ik 't niet gezegd? Ik sprak toch niet in dronkenschap. Nu ziet gij, mijn heer heeft den reus doodgemaakt en mijn stadhouderschap kan mij nu niet meer ontgaan."
Sancho Panza schudde het hoofd, zonder op deze hoogdravende taal iets te antwoorden, en zwijgend vervolgden ridder en knaap nu voortaan hun weg. Het zal tegen middernacht hebben geloopen, toen zij, bij een heuvel neerdalende, Toboso bereikten. In het dorp heerschte de diepste rust; want natuurlijk lagen al de bewoners te bed en rustten in de armen van de slaap.
"Sancho Panza," sprak Don Quichot, toen zij eene poos zwijgend zij aan zij hadden voortgedraafd, "Sancho Panza, de avond valt en het zal donkerder worden, dan wij wenschen, voordat wij Toboso bereiken, dat ik in allen gevalle bezoeken moet. Daar, waar Dulcinea leeft en ademt, wil ik haar zegen afsmeeken, naardien ik overtuigd ben, dat ik daardoor ieder avontuur gelukkig zal te boven komen.
Voordat hij zijn geboortedorp verliet, had hij zijn liefde geschonken aan een boerenmeisje, dat hij den romantischen naam van Dulcinea del Toboso gaf; en toen hij nu bij den Zwarten Berg gekomen was, besloot hij zijne dagen door te brengen in overpeinzingen over de deugden en bekoorlijkheden van deze voortreffelijke jonkvrouw.
Waarschijnlijk wou de man naar den akker gaan en voor dag en dauw zijn arbeid beginnen, en Don Quichot nam de gelegenheid waar, om bij hem naar Dulcinea's woning te vernemen. "Kunt gij mij ook zeggen, goede vriend," riep hij hem toe, "waar ik hier ergens het paleis van de onvergelijkelijke prinses Dulcinea van Toboso vind?" De boer hield zijn span ezels stil en keek verwonderd op.
"Het leger, dat daar in aantocht is, bestaat uit zes scharen beroemde toovenaars, die op een triomfkar de onvergelijkelijk schoone Dulcinea van Toboso medevoeren. Zij nadert betooverd onder geleide van den grijsaard uit de grot van Montesinos, die den edelen Don Quichot de wijze zal mededeelen, waarop hij de hooge prinses Dulcinea onttooveren kan."
Gedurende den maaltijd vroeg de hertogin met belangstelling, hoe de jongste berichten van jonkvrouwe Dulcinea van Toboso luidden en of de ridder haar in den laatsten tijd ook weer eenige reuzen of gevangen helden had toegezonden. "Neen, genadige vrouw," antwoordde Don Quichot; "mijn ongelukkig gesternte belette mij dat.
Indien gij mijne daad beloonen wilt, zend dan een heraut aan de meesteresse mijns harten, de verhevene dame Dulcinea van Toboso, en laat haar melden, wat ik volvoerd heb en hoe ik u door mijne dapperheid uit het geweld van twee schandelijke toovenaars bevrijdde." Deze woorden vernam een palfrenier der dame, een Biscayer van geboorte.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek