Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 6 juli 2025
Hoe scherp ik hem ook opnam, ik kon toch niets ontdekken, wat aanleiding gaf om mijn argwaan op te wekken. Hij was geheel de zelfbewuste Skipetaar, die bij een vreemde geroepen is en nu verwacht, dat hij de reden zal hooren, waarom hij verzocht werd te komen. Hij maakte allerminst den indruk van een huichelaar, van een arglistig mensch of van een geheimen heler.
Voor mij zal het dat wel zijn, want gij zult mij inlichten. Ik? Wat weet ik van den Shoet! Houdt gij mij voor een bandiet? Neen, maar voor een dapperen Skipetaar, die de beteekenis van deze Koptscha kent en dienovereenkomstig handelen zult. Heer, ik weet zeer goed, wat ik te doen heb. De Koptscha, die gij draagt is die van een aanvoerder; maar wij hebben dit teeken afgeschaft.
Hond, lieg niet of ik sla je dood! De Skipetaar hief de vuist op maar ik pakte zijn arm beet en zeide: Vriend! wat doet ge? Weet ge dan niet dat de Profeet den geloovige verboden heeft zich door drift te laten medeslepen? Wat gaat mij uw profeet aan! Ik begrijp u niet. Gij stelt u aan als een woesteling, en ge wilt de vriend zijn van die vier vreemden, die geen worm leed doen!
En mij tot den waard wendende, zeide ik: Hebt gij mij niet gezegd, dat de slager een Skipetaar was? Ja. Hij is zelfs een Miridiet. Dus hoort hij hier in 't geheel niet thuis? Neen. Toen zijn vader zich in Sbiganzy vestigde, kwam hij uit Oroschi, de hoofdplaats der Miridieten. Welnu, wat gaat u dan zijn dood aan? Staan de Miridieten onder toezicht van den Padischa? Neen, het zijn vrije Arnauten.
De Skipetaar, die achter mij stond, spande al zijn krachten in om mij op te tillen. Hij hijgde van woede en opgewondenheid. Zijn broeder lag bewusteloos onder den boom. Wellicht meende hij dat hij dood was en had het daarom op mijn leven gemunt. Ik voelde dat ik niet langer, door louter volhardingsvermogen, weerstand bieden kon. Het was dus noodzakelijk mij uit zijn greep te bevrijden.
Ik deelde alles mede wat was gebeurd, waarna de Skipetaar vroeg: En hebt gij niet gehoord, wanneer deze vier mannen wilden opbreken? Ik was er bij, toen een hunner het voornemen te kennen gaf om tegen den middag weer op weg te gaan. Dat hebben wij ook gehoord, maar wij vermoeden dat zij niet zullen komen. Waarom niet? Omdat zij bang zullen zijn.
Terstond legde ik op hem aan. Hij was aan mijn genade overgeleverd, maar ik wilde hem niet dooden en mikte dus op zijn linker-elleboog, dien hij mij voorhield. Ik trok af. Hij liet zijn geweer vallen, gaf een gil en viel van het dak naar omlaag. De ander wendde zich oogenblikkelijk om, sprong zijn gewonden makker achterna en vluchtte naar het vuur. Het was Bybar, de Skipetaar.
Dat kan ik me voorstellen. De vrees is de grootste vijandin dergenen die vreesachtig zijn. Ergens anders waren de Aladschy's nooit zoo ver gekomen; men zou hen heel gauw onschadelijk hebben gemaakt. Meent gij, in uw vaderland? Ja zeker! Is daar dan iedereen een held? Neen, maar daar is het onmogelijk dat een Skipetaar de menschen zooveel vrees aanjaagt.
Ik ben geen Skipetaar en ook geen Scheriff, maar een Frank, die volstrekt geen recht heeft den tulband te dragen. Zie maar! Ik nam den tulband af en liet hun mijn haar zien. Maar Heer! riep hij verschrikt uit, wat zijt gij onvoorzichtig. Gij waagt immers uw leven! O, zoo erg is het niet! In Mekka zou het gevaarlijker zijn dan hier, waar zooveel Christenen zijn!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek