Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 18 september 2025
"Nu! gij zult nader van mij hooren," hernam de Burgemeester: "ik heb geen macht om u te straffen; doch ik zal dit aan uw Kapitein overlaten. En gij" hier nam hij Schaeck bij den kroeskop en keek hem vlak in 't aangezicht: "hoe heet gij?" "Gijsbrecht Korneliszoon Schaeck," antwoordde deze, hem met vrijmoedigheid aanziende.
Voorts vinden wij zijn wakkere daad in een der versjes, op het ontzet gemaakt, in de navolgende regels herdacht: Doen Godeshant Dreef den vijandt Bij nacht uijt Lammen-schans, Creech Schaeck dees pot, Riep aen Boijsot; Moocht over dammen thans.
De omstanders lachten of keken onverschillig, en er was niemand, die er aan dacht de vechtenden te scheiden. "Foei!" zeide Schaeck, toen hij bespeurde wat er gaande was, "is dat niet een schandaal, dat de grootste den kleinste slaat?" "Laat hem maar begaan," zeide Olfert, zijn handen wrijvende: "zie je niet, wie het is, die daar zijn vet krijgt, 't is Berkheij, nu, dat heeft hij lang verdiend."
"Zeer goed zoo," hernam de Burgemeester: "maar zoo hij een Leidenaar is, dan moet hij mij ook beloven met de andere Leidsche jongens in vrede te leven en hun daarop de hand geven; en gijlieden zult onderling hetzelfde doen," vervolgde hij tot Schaeck en Berkheij, "onder die voorwaarde alleen zal aan elk uwer de straf worden kwijtgescholden."
En meteen hief hij zijn arm op en bracht Schaeck een slag toe, die hem zou nedergeveld hebben, doch die nu, daar de andere even bukte, alleen het gevolg had, dat die hem de muts van den kop deed vliegen; hij ontving echter van dezen een stomp terug die ook niet mis was, en nu gingen zij voort met elkander stompen en slagen toe te dienen.
"'t Zou ook weinig baten, zoolang de wind noord blijft," zei een derde. "Kom!" zeide Schaeck: "wij hebben het zoolang uitgehouden: 't is nu misschien maar om een kwade dag zes, zeven meer te doen." "Gij spreekt als een kind," bromde een groote, schrale kerel naast hem: "eer zes dagen om zijn, leeft er niemand in de heele stad meer.
Wanneer menschen, groot of klein, zich tot het een of ander doel vereenigen, dan kiezen zij zich doorgaans een of meer hoofden of leidslieden: en zoo hadden zich ook weldra de beide vechtende partijen elk een aanvoerder gekozen: de Roomschgezinde jongens zekeren Gijsbrecht Korneliszoon Schaeck, een dikken, stevigen krullebol, zwart van haar en wenkbrauwen, met een breeden platten neus, een frissche gezonde kleur, een wijden mond, van hagelwitte tanden voorzien, en een paar groote heldere, vroolijke blauwe oogen: de Protestanten zekeren Willem Aelbrechtz Berkheij, of Barkeij, een knaap, wiens ouders van Schotsche afkomst waren.
Beide knapen waren ongeveer van gelijken leeftijd, tusschen de veertien en vijftien jaar; Schaeck muntte meer uit door lichaamskracht en kloekheid; Berkheij door behendige vlugheid en schrander overleg. Schaeck was een bol in 't kaatsen en kegelen; Berkheij had zijn gelijke niet in 't knikkeren en balgooien.
Schaeck was sterk als een stier en wist stompen en stooten te geven, die iemand omver deden tuimelen; Berkheij was glad als een aal en volleerd in de kunst van zijn weerpartij 't beentje te lichten. Nu ging er bijna geen dag om, of de twee partijen waren handgemeen, en hunne ouders, in stede van zulks te verbieden, lieten hun stil hun gang gaan, zoo zij hun dwaasheid niet nog aanmoedigden.
Van de groote kloppartij bij de Pieterskerk. Eens, in 't laatst van Augustus van datzelfde jaar 1573, stond Schaeck weder met een hoop jongens op het plein bij de Pieterskerk, toen hij van verre Berkheij en de zijnen langs de Kloksteeg naderen zag. "Past op, jongens!" riep hij: "daar is dat Geuzenvolkje weer: dezen keer zullen zij den dans niet ontspringen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek