United States or New Zealand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Wat Schaeck betreft, hij genoot de eer, dat hij bij den plechtigen optocht, die den 3den October 1577 ter viering van 't ontzet gehouden werd, aan 't hoofd der gewapenden optrekken mocht.

Dan nauwelijks waren zij in 't gezicht van het einddoel hunner wandeling gekomen, of zij bespeurden reeds dat aldaar iets buitengewoons, waarschijnlijk weer een vechtpartij plaats had. 't Was toen evenals heden: is er ergens een standje, dan moeten de jongens er bij zijn: en zoo draafden ook Schaeck en zijn vrienden, zoo hard als hun holsblokken het maar toelieten, naar de koekkramen toe.

"Dat juist niet," zeide Schaeck: "maar hij is een Leidsche jongen, en die andere is een Waal." "Jou moeders zoon moge een Waal zijn!" riep Roelof Arentsz., bijgenaamd het Leeuwtje: "mijn moeder was van Leiden, en heeft gediend als zoetelaarster onder den Graaf van Egmond, wiens ziel bij God is."

Met schrik sprong hij op: doch was weldra gerust gesteld, op het zien van een der Leidsche vrijwilligers, dien Van der Does hem had nagezonden, om zich te verzekeren, dat de schans werkelijk verlaten was, en dat Schaeck niet altemet door den vijand gedwongen was geweest het bepaalde vreugdesein te geven.

"Wat belet het te onderzoeken?" vroeg Schaeck: "indien uw Edelheid mij verlof geeft, dan ga ik naar de schans, en zie, hoe het daar gesteld is." "En," zeide Berkhey, terwijl Van der Does op het antwoord peinsde, dan verzoek ik verlof, om hetzelfde te gaan onderzoeken te Leiderdorp. Indien de Spanjolen Lammen verlaten hebben, dan hou ik het er voor, dat zij binnen Leiderdorp niet gebleven zijn.

De omstanders zagen om: de burgers weken eerbiedig terug en de soldaten maakten bedremmeld plaats: een hunner nam den trosknaap bij de schouders en schoof hem op zijde, terwijl Berkheij, die inmiddels bekomen was, Schaeck bij de mouw trok en hem influisterde: "Pak u weg, daar is onze nieuwe Burgemeester."

Berkheij voldeed, hoewel schoorvoetende, aan de uitnoodiging; doch Schaeck keerde zich wrevelig om, en al mompelende, dat de "menheir" goed spreken had en zeker zelf waarschijnlijk wel een Geus was, droop hij knorrig af.

De wakkere Bevelhebber, aan wien de zorg voor de stad was toevertrouwd, Van der Does, had zich in den nanacht voor eenige oogenblikken, geheel gekleed, in zijn armstoel ter ruste gelegd, toen hem werd gemeld, dat een paar knapen hem verlangden te spreken. Hij rees op, gelastte dat men hen bij hem zoude laten en herkende in de binnenkomenden, Schaeck en Berkhey. "Is er onraad?" vroeg hij.

Aan het bevel werd gehoorzaamd: de beide toegesproken knapen met hun makkers begaven zich in de hun aangewezen hinderlagen: en Schaeck, de overigen om zich heen houdende, veinsde met hen in een diep gesprek te zijn en den naderenden vijand niet te bemerken.

"Neen, Mijnheer!" antwoordde Schaeck: "maar ik geloof, dat de Spanjolen Lammen hebben ontruimd." "Ontruimd!" herhaalde Van der Does: "en waaruit maakt gij dat op?" "Wel Mijnheer!" hernam Schaeck: "wij zijn zoo even, ik en Berkhey, nog eens op den wal geweest, en daar hebben wij gezien, hoe zich vele brandende lonten uit de schans naar buiten hebben bewogen, die niet zijn teruggekeerd."