Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 27 oktober 2025


Op den grijsmarmeren schoorsteenmantel, waaronder, op een gepolijsten haard, een net gebouwd turfvuur brandde, stonden twee antieke vazen; en aan den wand hing, als eenige schilderij, het portret van een man, met den witten kraag en den met ruig bont omzoomden tabbaard der zestiende eeuw.

Zij hebben een smallen kop, met een meer of minder spits toeloopenden snuit, tamelijk groote oogen en groote, onbehaarde, vliezige ooren, een gedrongen romp, matig lange ledematen, fijn gebouwde voeten; de voorste hebben 4 teenen en in plaats van den duim, een wratje, dat een platten nagel draagt; aan de achtervoeten komen 5 teenen voor; de staart is middelmatig lang, dicht, ruig en tweerijig behaard; de vacht is goed gevuld en zachtharig.

Ten Oosten van Tlemcen liggen, dicht bij de stad, de overblijfselen van den ringmuur van het oude Mansourah. Met ruig struikgewas begroeid, waaruit hier en daar afgebrokkelde kanteelen opsteken, omspannen zij de stad in een wijden boog, doorsnijden vruchtbare akkers en schaduwrijke olijfboomgaarden.

Als ik mij, gebukt mijn kop, zag weêrspiegeld in de rivier tusschen de weg spelende verspiegelingen van de witte wolken in blauwe lucht, zag ik mij niet anders dan een koppig-geduldigen ezel, grof met grauw, ruig haar, waar het nog groeide over mijn geranselde, ontvelde en ontvleesde lijf: zag ik mijn treurigen kop van werkezel, met van ziekte tranende oog vol weemoed, zag ik mijn van moêheid kwijlenden bek... Zag ik geheel mijn mager, geslonken dierelijf, op de moê knakkende pooten, op de reeds breed uitbreidende hoeven om het steeds moeten dalen, zwaar beladen zag ik mijn onthaarden staart naargeestig ingetrokken tusschen mijn met doorn en stekel steeds gemartelde achterpooten.

De droom is uitgezeid! Wat schim is dat, Tusschen ons? Zijn ruig haar verwart de wind Die 't opwaait, wild en levend is zijn blik, Toch is 't een wezen van de lucht: er schijnt Door zijn grijs kleed de gouden dauw wiens sterren De middag niet gebluscht heeft. Volg, o volg! Het is mijn andre droom. Zie, hij verdwijnt. Hij komt nu in mijn geest.

Deze onderscheiden zich van bijna al hunne verwanten door een langwerpigen vossekop met matig groote oogen en middelmatig lange, dikwijls ruig behaarde ooren; hunne goed gevormde ledematen komen nagenoeg in lengte overeen, en eindigen in handen, die aan de bovenzijde niet met een vacht bedekt, maar zwak behaard zijn; de lengte van den staart bedraagt meer dan de helft van die van 't lichaam, dat met een zeer zachte en fijne, bij uitzondering ook wel wollige vacht bekleed is.

Uitwendig zijn de Tuinslapers kenbaar aan den staart, die aan den wortel met kort, aanliggend haar begroeid, aan de spits lang behaard, ruig en tweekleurig is. Evenals de leden van het vorige geslacht, verschillen zij van die van het volgende, doordat de bovenzijde van 't lichaam een andere kleur heeft dan de onderzijde.

Verfomfaaid waren de gekleede jassen, de hoeden ruig en gedeukt; de vrouwen hadden hun doeken omgeslagen naar achteren over den schouder, luchtgevend waren hoedelinten losgestrikt en de mantels open voor de borsten.

De hoogte, ruig van rotsen, glanst en lacht, Daar krast een raaf, en duizenden ontwaken, Want duizend echoos houden er de wacht: Nu wenkt de top! nog éens met alle macht Beproefd, door ’t net van doornen te geraken.... O, God! ik duizel: dáar daar gaapt de Nacht, Daar spalkt het ijle de versteende kaken...! Mij huivert!

In de vijfde familie van Roofdieren, die van de overige tamelijk scherp onderscheiden is, vereenigen wij de Honden (Canidae). Hun lichaamsbouw verschilt niet zoo sterk van die der Katten, als men bij vluchtig onderzoek zou kunnen meenen. Maar ofschoon tusschen de beide familiën vele punten van overeenstemming aangewezen kunnen worden, vormen zij toch door uitwendig voorkomen en inwendig maaksel, door levenswijze en door gewoonten duidelijk twee afzonderlijke groepen. In grootte staan zij alle bij de grootste Katten-soorten achter; zij zijn ook niet zoo sterk en zoo gevreesd als deze typische Roofdieren. Hun gestalte is mager, de kop klein, de snuit spits, de stompe neus steekt vooruit, de romp, die op dunne of hooge pooten met korte voeten rust, is in de flanken (tot aan de liesstreek) versmald, de staart is kort en dikwijls ruig behaard. Aan de voorpooten komen meestal 5, aan de achterpooten geregeld 4 teenen voor, die krachtige, maar steeds stomp eindigende en niet terugtrekbare klauwen dragen. De oogen zijn groot en voor het zien op klaarlichten dag beter geschikt dan die der Katten; de ooren zijn meest spitser en grooter, de tepels aan de borst en den buik talrijker. In het krachtige gebit, dat uit 36

Woord Van De Dag

veerenbed

Anderen Op Zoek