United States or Isle of Man ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het kleed is goed gevuld, glad aanliggend en wijdbaardig, maar toch hard; de kleuren van de bovendeelen hebben een staalachtigen, die van de onderdeelen een zijdeachtigen glans. De veeren van den achterkop zijn tot een kleine kuif verlengd. De iris is donkerbruin, de snavel zwart, de wortel van den ondersnavel rood, de kleine voet lakrood.

Zij zijn sterk gebouwd en middelmatig groot of klein; de spitse, harde snavel is zoo lang als de kop of nog iets langer en recht of nagenoeg recht; de korte pooten hebben vier teenen, die met tamelijk scherpe, gekromde klauwen gewapend zijn; de achterteen is meestal zeer kort; de zwemvliezen zijn meestal kort en dikwijls diep uitgesneden; de vleugels zijn zeer lang, smal en spits; hun eerste slagpen is langer dan de overige; de staart is middelmatig lang, meer of minder diep gevorkt en uit 12 pennen samengesteld; het vederenkleed is dicht, zacht, glad aanliggend en grootendeels licht loodkleurig grijs, zwart en wit; het verschilt weinig of niet bij 't mannetje en bij 't wijfje; duidelijk merkbaar is echter het onderscheid tusschen het herfst- en het lentekleed, niet minder dat tusschen de jongen en de volwassen Vogels.

Hun lichaam is forsch gebouwd, de kop betrekkelijk groot, het voorhoofd hoog, de snavel recht, bijna zoo lang als de kop, korter dan de loop, kegelvormig, aan de spits een weinig naar boven gebogen en stomp, maar niet verdikt, op den rug afgeplat, geheel met een harde huid bedekt; de neusgaten zijn aan den snavelwortel gelegen; in de lange, spitse vleugels is de eerste handpen de langste; de ternauwernood middelmatig lange staart is uit 12 pennen samengesteld; de voorteenen zijn niet verbonden, de achterteen is klein en hoog aangehecht; het vederenkleed is goed voorzien, maar glad aanliggend en onderscheidt zich door levendige kleuren; de schouderveeren zijn sterk verlengd.

Hunne kenmerken zijn: een slank lichaam, een dunne, rechte, aan den wortel smalle, priemvormige snavel met ingetrokken rand en een ondiepe inkerving vóór de zeer weinig benedenwaarts gebogen spits van den bovensnavel, voeten met slanken loop en zwakke teenen, maar groote nagels, waarvan één, de achterste, evenals bij de Leeuweriken, bij wijze van een spoor verlengd is, middelmatig lange vleugels, een middelmatig lange staart, een glad aanliggend, grond- of graskleurig vederenkleed.

De vleugels zijn klein, smal, van achteren met afgeronde, korte spitsen; de staart bestaat uit 16 pennen en is zeer kort; het vederenkleed is op de bovendeelen dicht, hard en glad aanliggend, op de onderdeelen vachtvormig en uit iets langere veeren samengesteld, alle bekleedingsveeren zijn losbaardig.

In zulk een kooi kunnen zij jaren lang in 't leven blijven, wanneer men hen terdege tegen den invloed van het ruwe weer beschut; zij worden zeer tam, herkennen hunne verzorgers, onderscheiden hen van andere menschen, laten zich door hen aanraken en op de wijze van de Papegaaien in de veeren krauwen; door hun gemeenzaamheid, opgewektheid en onverstoorbare opgeruimdheid winnen zij in nog hoogere mate de genegenheid van den mensch dan door de zoo fraaie en eigenaardige kleuren van hun altijd glad aanliggend kleed.

Het haarkleed is gewoonlijk kort en glad aanliggend, maar kan ook op sommige lichaamsdeelen bij wijze van manen verlengd zijn.

Het vederenkleed is ook bij hen dicht en glad aanliggend, maar niet prachtig van kleur, zelfs bijna zonder glans; het is bij de mannetjes en wijfjes min of meer verschillend. Dit geslacht is vooral in Amerika sterk vertegenwoordigd, maar ontbreekt in Afrika en Azië niet; het omvat de sterkste en behendigste en daarom roofgierigste leden van de geheele familie.

De leden van de onderorde der Herkauwers of Tweehoevigen zijn, ondanks haar grooten vormenrijkdom, innig aan elkander verwant: zij zijn gehoornd of ongehoornd, fraai gevormd of plomp gebouwd, bevallig of leelijk; hun grootte wisselt af binnen zeer wijde grenzen. De volgende kenmerken hebben zij onderling gemeen: de hals is lang en zeer lenig, de kop aan het voorhoofd zeer verbreed en dikwijls met hoornen of geweien, met groote, levendige, niet zelden buitengewoon schoone oogen en met goed gevormde, overeindstaande ooren versierd; de lippen zijn beweeglijk, dikwijls onbehaard en bijna altijd zonder snorren of borstels; de staart bereikt slechts zelden het hielgewricht, maar is bij de meeste soorten kort. Het lichaam is bedekt met een kort, dicht, nauw aanliggend en zacht haarkleed, dat zich aan den hals, de kin en op den rug soms tot manen, en aan de spits van den staart soms tot een kwast verlengt. Nooit is het borstelig, dikwijls echter buitengewoon fijn, wollig en gekroesd. De kleur is zeer verschillend. Zeer veel overeenstemming bestaat er in het maaksel van de tanden, de samenstelling van het gebit en den bouw van het geraamte. 6 snijtanden in de onderkaak, geen (slechts zelden 2) snijtanden in de bovenkaak, 2 hoektanden in de onderkaak, geen hoektanden in de bovenkaak (bij sommige echter 1 hoektand in elke kaakhelft), 3

De hoornen zijn tot dicht bij het midden hunner lengte gezwollen: dicht tegen den kop aanliggend, zijn zij eerst een weinig naar achteren, daarna regelrecht naar onderen gebogen, vervolgens naar voren en naar buiten gekeerd, waarna de scherpe spitsen zich weer naar boven richten. Een buitengewoon dichte vacht bekleedt den romp; de beharing is ook opmerkelijk dicht op het aangezicht en de pooten.