Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Talrijk zijn de werken, door Dirck Pietersz., onder dezen naam en onder dien van Pers, in 't licht gegeven, zoo in proza als in poëzie, even verschillend van strekking als van vorm: geschiedenissen, stichtelijke rijmen, leerdichten, sonnetten, gezangen, bijschriften enz.

Kalm is hij dien heelen middag niet geworden vreemd toch, want hij leek mij eer brutaal dan verlegen voordat hij mij zijn mooie bibliophiel-uitgaven vertoonde. Vóor dien tijd had ik al van mijn twaalfde jaar af rijmen, romannetjes en novelletjes geschreven, maar toen werd ik bewust literator en begon ik het ideaal van mijn leven te zien in het schrijversschap.

Den kunstenaar zien wij in den dichter, waar hij, in navolging der Latijnsche en Romaansche lyriek, kunstige strofen bouwt, waar hij de afschrijvers bezweert zijne verzen ongeschonden te laten en hooge waarde hecht aan de zuiverheid zijner rijmen.

Driehonderd roovers in getal!” zei ik. »Dat rijmt immers?» »Prachtig, Dorus, prachtig! Driehonderd roovers in getal, dat komt er uitstekend bij. 't Zijn ook echte roovers.» »Nu jij een regel, Bob! Ieder op de beurt.» »Jazei Bob, »je kunt ze niet uit je mouw schudden. Ik weet geen regel.» »'t Is anders gemakkelijk genoeg, want jij behoeft nergens op te rijmenzei ik.

En dit is gericht tot diegenen die rijmen over andere zaken dan welke de Liefde betreffen; aangezien deze wijze van dichten aanvankelijk werd uitgevonden om van de Liefde te spreken . Zoodat het, aangezien den dichters eene grootere vrijheid van spreken is veroorloofd dan den prozaschrijvers, en de bedoelde rijmers niets anders zijn dan dichters in de volkstaal, gepast en redelijk is dat ook aan hen eene grootere vrijheid van spreken worde toegestaan dan aan andere schrijvers in de volkstaal; zoodat, wanneer een of andere beeldspraak of rhetorische wending den dichters is toegestaan, zij ook den rijmers moet worden toegestaan.

De vinder, uit zijn tasch, had zijn handschrift genomen; het was hem zoo kostbaar, zeide hij, als een zwaard aan den ridder, als een koninkrijk aan den Koning en het was een klein boeksken van perkament, dat hij fijn had beschreven met zijn goudhel klinkende rijmen.

Blz. 63 Mais non: Maar neen! Zij sterft niet, de poëzie! Zij sterft nimmer. Zelfs ten dage dat de mensch-worm er in zal slagen zijn heerschappij over de domeinen van den hemel en den afgrond uit te strekken, den donder en bliksem te temmen, en met zijn klaarheden de duisternissen van den poolnacht te verjagen, sterft zij niet.... Midden de omlijstingen van zuiver goud en uit de halssnoeren der rijmen zal opgaan de geestdrift van de dichterziel, m

Het geviel toen, dat, terwijl ik wandelde langs eenen weg, waarnaast eene zeer heldere rivier stroomde, mij een zoo groot verlangen om te rijmen overviel, dat ik begon er over te denken hoe ik het aan zou leggen; en ik overwoog dat het niet passend ware over haar te spreken tenzij tot andere vrouwen in de tweede persoon; en dat wel niet tot alle vrouwen, maar alleenlijk tot diegene die lieflijk en edel waren en niet slechts vrouw . Daarop, zegge ik, sprak mijne tong, als vanzelf bewogen: "Gij vrouwen edel, die de Liefde kent". Deze woorden bewaarde ik met groote blijdschap in mijnen geest, mij voornemend ze tot begin te nemen; waarop ik, teruggekeerd in bovenbedoelde stad en na eenige dagen te hebben nagedacht, deze canzone begon met den bedoelden aanhef en in de volgorde welke men hieronder in hare verdeeling zal zien. De canzone begint aldus: Gij vrouwen edel, die de Liefde kent, Tot ù wil ik van mijn Meestresse spreken; Niet wijl 'k haar lof ooit te voleinden reken, Maar te verlichten 't overvol gemoed. Wen ik bepeins haar deugden zonder end. Brandt dus mijn hart dat 'k door mijn enkel spreken, Elk die me aanhoorde in liefde zou ontsteken, Hadde ik niet alle driestheid ingeboet. Niet zòò verheven dat ik vreezen moet Machtloos tot lager stijl te zullen dalen, Maar zòò zal 'k van haar lieflijkheên verhalen Als het bij h

Dan zich in een spiegel ziende, groot en stevig gebouwd en gezond, het rijke bloed tintelend onder zijn gelaatskleur, moest hij glimlachen om de dwaze hersenschimmen zijner eenzaamheid en kwamen zij hem van eene ziekelijkheid voor, die niet te rijmen was met zijne sanguinische kracht.

De sproken zijn, op het Baghijnken van Parijs na, gedicht in doorloopende verzen, paarsgewijze rijmend of met overslaande rijmen; de boerden, luchtiger van karakter en stemming, hebben in een paar gevallen den luchtiger gang van het verhalend in coupletten afgedeeld lied. Verscheidene dezer ernstige of komische verhalen zijn in allen eenvoud goed verteld,