United States or Saint Barthélemy ? Vote for the TOP Country of the Week !


Le petit Jésus vergeeft te vroeg! sprak Quaerts. En ik, heb ik iets te vergeven? vroeg zij. Ik zoû gelukkig zijn, als u het zoo beschouwde. Biecht dan. Le petit Jésus ... aarzelde hij. Cecile stond op; zij nam het kind, kuste het en deed het zitten op een stoel bij het raam, met zijn prentenboek. Toen kwam zij terug naar de chaise-longue: Hij zal niet hooren ...

O ... een beetje. Ik lees niet zoo heel veel. Niet? O neen. Ik heb twee kinderen en er dus niet veel tijd voor. En het boeit me nooit veel: het leven is veel romantischer dan welke roman ook. U is dus filozoof? Ik? O waarlijk niet, meneer Quaerts, ik ben zoo laag bij den grond mogelijk!

Haar blik dreef weg door de kamer, in het vage ... Hare vingers streken de franje van haar fauteuil glad, ordenend. Cecile legde haar arm zachtjes om Jules' hals. Aan de speeltafel was Quaerts uitgevallen en ofschoon Dolf vroeg of hij niet wilde doorspelen, stond hij op. Ik zoû gaarne mevrouw Van Even willen aanspreken, hoorde Cecile hem zeggen.

Ik ga eens even zien, wie er wint, sprak ze en ze ging naar de speeltafel in de andere kamer; ze zette zich achter Mevrouw Hoze, schijnbaar belangstellend in het spel en, door het licht der bougies heen, gluurde ze naar Quaerts en Jules. Ze zag, dat ze zachtjes met elkaâr spraken, vertrouwelijk, Jules met zijn arm op Quaerts' knie.

Het heeft me altijd gespeten, ging hij voort. Ik ben een man van beweging. Ik voel altijd drang naar beweging in me. Ik troost me nu maar met veel sport. Sport? herhaalde zij koud. Ja. Quaerts is een Nimrod en een Centaur en een Herkules, niet waar? riep Jules. Zoo, geef je me "namen"? lachte Quaerts. Waarbij "deel je me verder in", Jules?

Jules, Jules! vermaande Amélie, omdat ze dacht, dat ze dat zoo doen moest. Jules drong Quaerts, greep zijne beide handen, dwong hem als een bedorven kind. En Quaerts lachte maar. Door Jules' drukte gleden eenige boeken van het tafeltje. Maar Jules dan toch! riep Amélie. Quaerts raapte de boeken op, terwijl Jules door bleef dwingen.

In eene seconde gingen de herinneringen door haar brein van den langen blik, dien Jules vreemd op haar geslagen had, toen zij Quaerts voor het eerst gezien had, toen zij, koel, op een laatdunkenden afstand, tot hem gesproken had: Heeft u familie in den Haag? Heeft u een betrekking? Sport?

Het roze gelaat van Mevrouw Hoze was hel verlicht, glad en deftig; heur kapsel glom zilvergrijs. Quaerts zat over haar: Cecile zag de ronde, weggeschaduwde silhouet van zijn kop, het haar zeer kort geknipt, dik zwart, boven de witte glanslijn van zijn boordje. Zijn armen hadden korte bewegingen als hij uitspeelde of opnam.

Zij glimlachte om hem aan te moedigen. Neen heusch, ik durf niet! herhaalde hij. Wil ik er dan naar raden? schertste Cecile. Ja, wat denkt u? Zij zag even de kamer rond, toen naar het kleine tafeltje met de boeken. Emersons Essays? ried ze ten laatste. Maar Quaerts schudde zijn hoofd en lachte. Neen, dank u! sprak hij. Die heb ik me al aangeschaft.

Dat briefje, en dat dit alles zoo is. Wat is alles vreemd, alles, alles! Lang bleef zij droomen, het briefje in de hand. Toen vouwde zij het met zorg dicht; zij stond op, liep de kamer op en neêr, zocht met hare fijne vingers in een coupe vol visitekaartjes en nam er twee uit, die zij lang bezag. Quaerts ... Die naam had een anderen klank dan vroeger ... Hoe vreemd dat alles!