Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 juni 2025
"Het is misschien, omdat ze zoo uitermate groot zijn. Ik kan toch niet meer. Er liggen er nog wel acht of tien op mijne telloor, ik voel het. Hebt gij mij niet weder bedrogen uit genegenheid? Het is gelijk. Daar, Mie-Wanna, zet mijne telloor weg tegen morgen, voor ons Barbeltje!"
"Een half uur moogt gij te zamen zijn," zeide de sleuteldrager, "ik blijf vóór het kijkgat de wacht houden en zal u komen halen, vijf minuten vóór twaalf uren, zoo is mijn bevel." De baanwachter drukte zijne echtgenoote eene wijl zwijgend in de armen. Stille tranen ontvloten beider oogen, en toen hun de spraak terugkwam, konden zij nog niets anders zeggen dan: "Goede Mie-Wanna, beminde vrouw!
Ziehier wat gij behoort te doen. Ik zal de hulp van den goeden heer substituut nog inroepen, en de meestergast van het werkhuis in de standplaats zal zich herinneren, dat hij vroeger mijn beste vriend was. Grootmoeder zal naar een godshuis, totdat ik terugkeer...." "O, dat is schrikkelijk, Jan, uwe blinde moeder naar een godshuis!" "Het moet gebeuren, Mie-Wanna. Dit is evenwel het wreedste niet.
"O, God, mijne arme schaapkens van kinderen, wat hebben zij toch misdaan!" morde Jan Verhelst. Maar hij beheerschte zijne smart en zeide met besluit: "Mie-Wanna, versmachten wij ons verdriet, bedwingen wij onze tranen met geweld. De tijd vervliegt. Gauw, zeg mij, hoe gij zijt gevaren sedert mijn vertrek; dan zal ik u van ernstige dingen spreken."
En met de handen in de lucht wemelende, liep hij vol blijdschap het dorp in. Het was wel elf uren in den morgen, als Mie-Wanna met de blinde grootmoeder en met de kinderen de stad bereikte. Zij hadden gedraafd, gehuppeld, gezweet; het rood der vermoeidheid gloeide op hunne wangen; zij hijgden naar adem, maar toch waren zij vroolijk en glinsterde in hunne oogen de vonk der gelukkige verwachting.
Mie-Wanna, gefolterd en diep gekwetst, meende in bittere klachten over de onrechtvaardigheid der menschen uit te vallen; maar daar zag zij haren geleider den sleutel op eene kleine zwarte deur steken.
"Moeder en de kinderen zijn gezond," antwoordde Mie-Wanna, aarzelende. "Zegt uw hart niet, Jan, dat ze dicht bij u zijn?" "Hoe, dicht bij mij? Wat wilt gij zeggen?" "Ze zitten in eene kamer bij de poort van het gevangenhuis te wachten ... en te weenen. Och, arme, zij waren gekomen met de hoop van u te mogen omhelzen, en zij mogen u niet zien!" Nieuwe tranen vloeiden haar over de wangen.
Dat mijne vrouw het getuige!" "Het is waar, mijnheer," bevestigde Mie-Wanna. "Ik heb u beschuldigd, ik was tegen u verstoord; maar nu zie ik wel, dat ik mij heb bedrogen. O, gij zijt nog altijd even goed!" "Dank, dank," murmelde Frederic diep getroffen. "Geeft mij de hand, goede lieden. Ik zal u een vriend zijn en blijven. Uw lot moet verbeterd worden. Zeg, Jan Verhelst, wat wenscht gij?"
Nauwelijks konden zij ingeslapen zijn, of het begon schier onophoudend te bliksemen en te donderen met immer toenemende kracht en de gloed en de slagen werden eindelijk zoo hevig en geweldig, dat de waggon op den geschokten bodem daverde en de gansche landstreek in vuur en vlam scheen te staan. Mie-Wanna had nog eene kaars ontstoken en een klein Christusbeeld op de tafel gezet.
Jan, Jan lief!" Nadat zij in onduidelijke en afgebrokene woorden hunne blijdschap van elkander weder te zien hadden uitgestort, leidde de gevangene zijne vrouw naar het bankje, zette zich nevens haar en nam hare hand in de zijne. "Laat ons moed hebben, Mie-Wanna," zeide hij. "Ons is slechts een half uur gegund, en wij hebben van zooveele, van zulke gewichtige dingen te spreken!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek