United States or Canada ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dat is waar, en ik heb er me zelven ook al een verwijt van gemaakt, dat wij ons zoolang hebben opgehouden; waarlijk, gij kunt er niet knorriger om zijn dan ik. O, ik verwijt het je niet, mijn goede Mattia, dat verzeker ik u. Zonder u zou ik aan Lize haar pop niet hebben kunnen geven en zonder u zouden wij thans in Parijs zijn zonder een stuiver op zak, om in ons onderhoud te voorzien.

Misschien hebt ge gelijk, als de zee zoo blauw is, zooals te Cette, gelijk ge me verhaald hebt, zeide Mattia; maar als zij er uitziet als deze zee, zoo geel en groen, met die grijze lucht en die donkere wolken erboven, dan is zij leelijk, heel leelijk, en ik heb volstrekt geen lust in een zeereis.

Toen begon Mattia alweder met zijn raad om naar Frankrijk terug te keeren, en opnieuw begonnen wij daarover te kibbelen. Gij wilt het dus opgeven om mevrouw Milligan te zoeken? vroeg ik. Neen, zeker niet; maar 't is niet uitgemaakt, dat mevrouw Milligan nog in Engeland is. Evenmin, dat zij in Frankrijk is.

Het was waar, ik hield van een zwervend leven; ik had dit nooit zoo gevoeld als gedurende mijn gevangenschap in de zijgang: niet voor niets gewent men zich om te gaan waarheen en te doen wat men wil en zijn eigen meester te blijven. Zoolang men alles in het werk stelde om mij te Varses te houden, was Mattia al dien tijd treurig en afgetrokken geweest.

Dat was een van de nommers van mijn programma van de goede dingen, die ik genieten zou. Eerst vader Acquin, dan moeder Barberin, vervolgens Lize, na haar Martha en Alexis en eindelijk Benjamin. Wat Mattia betreft, men zou voor hem hetzelfde doen als voor mij en hij was gelukkig, als ik gelukkig was.

Langen tijd liepen wij naast elkander voort, elkanders hand vasthoudende, maar zonder een woord te spreken en zonder te weten, waar wij heengingen. Waar wilt ge naar toe? vroeg Mattia met zekere onrust. Ik weet het niet, naar de eene of andere plek, waar wij samen kunnen praten. Ik heb u iets te zeggen en hier, onder al die menschen, kan ik dat niet doen.

Niets was er in onze vallei veranderd; zij zag er nog juist uit als voorheen; tusschen de twee groepen boomen ontdekte ik het huis van vrouw Barberin. Wat hebt gij toch? vroeg Mattia. Daar! daar! Hij kwam bij mij staan, maar zonder op het dijkje te klimmen, waarvan onze koe het gras at. Volg mijn hand eens; daar is het huis van vrouw Barberin; daar staat de pereboom; dat was mijn tuin.

Mattia was echter zoo verlangend om te weten of Mende, dat hem volstrekt niet zulk een belangrijke stad toescheen als ik hem gezegd had, een muziekonderwijzer bezat, dat ik onder ons avondeten aan de waardin vroeg of zij niet een goed onderwijzer kende, die muziekles gaf. Zij antwoordde, dat onze vraag haar ten hoogste verwonderde; kenden wij dan den heer Espinassous niet.

En Mattia, die het volste vertrouwen had in zijne kennis van de taal, gaat recht op een grooten man met een rooden baard af en vraagt hem heel beleefd, met den hoed in de hand, den weg naar Green-Square.

Terwijl ik vertelde, maakte de heer eenige aanteekeningen en zag hij mij aan op eene wijze, die mij hinderde; hij had dan ook een stug voorkomen en iets schurkachtigs in zijn glimlach. En wie is die jongen? vroeg hij, naar Mattia wijzend met de punt van zijn stalen pen, alsof hij hem die als een spies naar het hoofd wilde werpen. Een vriend, een makker, een broeder.