United States or Kazakhstan ? Vote for the TOP Country of the Week !


De kapitein Precious bevindt zich op de brug, de loods Bronder, die reeds zoo menig schip behouden binnenbracht, staat naast hem. Een groote golf nadert, bonst tegen het schip en gulpt over het dek. Als het water weggestroomd is, is de brug ledig. En de kapitein, èn de loods zijn verdwenen. 't Schip kreunt onder den woesten aanval.

Hier! antwoordde een mannelijke stem. Wie kreunt daar binnen zoo? Mijn dochtertje. Waarom? Zij heeft kiespijn. Hoe oud is zij? Twaalf jaar. Zijt gij al eens met haar naar den dokter geweest? Neen daar ben ik te arm voor. Dan zal ik haar helpen. Ik kom binnen! De beide Aladschy's hadden ieder woord verstaan, en toen ik mij nu gereed maakte om binnen te gaan, stonden zij op en volgden mij.

Ach Heer! moet je dat nu ook nog gebeuren op je ouwen dag?” „O God! O God!” kreunt Walten, als plotseling uit de verte een verward, steeds luider wordend, gedruisch van stemmen, applaudissement, chuteeren en sissen tot zijn oor doordringt. „Wat duivel! speelt dat orchest nu nog niet?” schreeuwt de Directeur. „Hoor ’t publiek eens aangaan.”

Die zaak kwam mij eerst bedenkelijk voor, maar toch scheen het mij vrij wel onmogelijk dat de Skipetaren hier een misdaad zouden hebben gedaan en dan zoo rustig zouden zijn blijven zitten. Wie kreunt daar zoo? vroeg ik. Dat weten wij niet. Is dit huis een logement? Alleen een kleine herberg. Waar is de waard? Daar in de kamer!

Deze tiende penning is niet juist geschikt, om bij het volk genegenheid te wekken voor de blufferige Italiaansche en Spaansche officieren van het garnizoen, die met kletterende sporen en rinkelende zwaarden rondslenteren, er bitter weinig om gevende of zij de burgers op de teenen trappen, en hun trotsch opgestreken knevels bij iedere gelegenheid in bekers Spaanschen wijn steken, terwijl de waard en zijn helpers hen met de grootste onderscheiding en nederigheid bedienen; want geheel Antwerpen wringt zich en kreunt, maar laat zich toch nog vertrappen onder den ijzeren voet van de Spanjaarden, edelman zoowel als boer, koopman zoowel als visscher.

Door ’t woud der pijnen kreunt en zucht de wind, En machtig wuiven de gepluimde toppen, En strooien rond de zware schilfer-knoppen, Die stuiven over ’t knerpend naalden-grint: En uit het hemel-groen dier ruige koppen, Die schudden: ja, en neen, van woede ontzind.... Daalt daar een lied op ’t bevend menschenkind, Dat van een grootsch ontzag de borst voelt kloppen: „De duizend, die zichzelf nooit wezen konden, Bezitten saâm éen waarheid, die hen bindt: Hún is ’t geloof, dat spreekt uit duizend monden;

Toen ik ik hier aankwam, dacht ik de duiven te zullen vinden, met brieven van Lodewijk. Nu weet ik de reden. Zes! Zes brieven waarvan elk op zichzelf voldoende is om mij tot den brandstapel te doen veroordeelen!" kreunt de schilder, zijn handen zoodanig wringend, dat zijn nagels er blauw van worden. "Zes! Zes duiven!" herhaalt Guy.