United States or New Caledonia ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.

"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld! Maar ik heb vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van mijn vader en van mijn goeden Sander en dit vertroost mij.

"Ben ik vandaag zoet geweest?" zeide een allerliefst driejarig meisje, dat, met eenig speelgoed om zich heen, in een der bovenvertrekken van Beaufort zat te spelen: ", Klaartje, Clarisje is toch niet stout? Neen zie, ik heb het ju-paardje van papa weer in den stal gezet, en als grootpa hier komt, zal het wel van zelf kunnen loopen.

Een zacht tikken aan de kamerdeur wekte hem niet uit zijne overpeinzingen, en evenzeer bleef het door hem onopgemerkt, hoe weinige oogenblikken daarna, de lieve dochter uit de Wijnstok, het onzen lezers reeds bekende Klaartje, de kamer binnentrad. Het meisje bleef eenige oogenblikken aan den ingang staan, en beschouwde den jongeling met een oog, waarin meer dan medelijden te lezen was.

Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger, dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij weende: Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen." "Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid.

"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!" "Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?"

Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in 't werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd.

In dat geval stond de kans zeer slecht, want Klaartjes tegenzin had zich hoe langer hoe vaster geworteld. "Zoo'n wijs heer zal op mij niet letten!" zei Klaartje overluid, "en ik ben ook tegen zooveel geleerdheid niet opgewassen." In stilte dacht zij: "Al was hij zoo wijs als Salomo, hij zal er bij mij niet aan hebben; ik zal den verwaanden gek mijn rug toedraaien."

"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!" Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt.

Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken. "Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?" "Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik." Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan. "En haar naam?" "De vent, die met haar is haar man wil ik hopen noemt haar Klaartje; en dat is al wat ik er van weet."