United States or Tunisia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Moar, as 't is zoo was?.... Weet Jozef dan niet da'k Jenneke nooit oan den jong van bleinde blauwwammis zou gêven; oan 'en jong, die tot zien viefde joar met zien voader den boer af bêdelen liep? Wist Jenneke niet, dat 'k heel wat bêters veur d'r had as 'en koale jong, zonder huus of hof?

Jozef, door die droevige tonen gewekt, sloeg de oogen weder op, en de bedrukte ouders met hun lieve kind voor het bed bespeurende, sprak hij langzaam en zacht, met merkbare krachtsinspanning: "Gleuf mien boer en vrouw, ik het oe vertrouwen nooit geschonden. Jenneke het nooit veur God misdoan.

Zonder zich in de eerste verwarring meer om zijn dochter te bekommeren, droeg hij Jozef de woning binnen, en gelastte der verschrikte moeder Trijntje, om de wond aan 't achterheufd met êk en woater te wasschen. Jenneke stond te kieken asof ze versteind was. Janboer sprak haar geen woord toe, en liep, toen Jozef in 't bed op 't kelderkamerke was geleid, zoo hard as ie kon noar den dokter.

Dat was voor Jenneke altijd een teeken om hem maar stil met rust te laten. De wind kwam uit 't Zuidwesten opzetten. Met den rug daarheen gekeerd, achter zijn kar, streek hij een lucifer aan tegen den binnenkant van zijn jas. De wind blies 't vlammetje uit. Weer een aangestoken, nog een, nog een. 't Ging niet, hij moest 't opgeven.

D'r mooie blauwe oogen had ze van moeder, maar anders was ze krek d'r vader. Jenneke zat met betraande oogen aan Geertjes hoofdeinde. Zij hield Geertjes magere hand vast. De eenige, die er blij en tevreden uitzag, was de zieke zelve. Zij keek maar rustig naar vader en lachte hem vriendelijk toe.

Een vreeselijke slag op het hoofd deed hem duizelen; bewusteloos zeeg hij neder, en noch het getier van den bedrogen vader, noch het geschrei van het ontzette Jenneke riepen hem tot zijn bezinning terug. Na den noodlottigen slag, aan Jozef toegebracht, maakte Janboers woede spoedig voor een angstige bezorgdheid aangaande des jonkmans toestand plaats.

Maar hij begreep wel, dat Jenneke dat maar zei, om hem niet aan 't malen te brengen, als hij soms te veel over dat gezicht mocht gaan prakkizeeren. Hij was maar blij, dat zij 't ook goed vond, dat 't kind bij hen bleef. Want nu kon hij tegenover dat kind goed maken, wat hij ten opzichte van Geertje niet goed had gedaan. Hij en Jenneke spraken nooit meer over dien wonderlijken avond.

De verdenking waaronder zij lag; het misnoegen harer dierbare ouders bij het gevoel van schuld over hare, ja, onschuldige, doch tevens ongepaste samenkomsten; de deerniswaardige toestand waarin zich haar beste Jozef bevond, door den opgewekten toorn van haar vader, dien zij, door haren plicht getrouw te blijven, had kunnen voorkomen dit alles te zamen deed Jenneke vele tranen storten; en nog had zij geen oog geloken, toen Trui de melkmeid haar om vijf uur kwam roepen.

"Slecht? slecht!" schreeuwde eensklaps de bekende stem van Janboer achter de minnenden, die Jenneke van schrik deed verstijven en Jozef deed sidderen: "Slecht! Woar is de rekel, de smêrlap de..... ..." Jozef hoorde niets meer.

Hij en Jenneke hadden haar al eens bezocht. Ze lag op een groote zaal. Mensch, mensch, wat 'n zieken bij elkaar! Zoo iets had hij nog van zijn leven niet gezien! Hij had Geertje eerst heelemaal niet kunnen vinden, maar een zuster, een vriendelijk schepseltje, dat was niet anders te zeggen had hem den weg gewezen: op één na de laatste krib rechts. En daar lag ze.