United States or Lithuania ? Vote for the TOP Country of the Week !


Is ook uw hartje soms ietwat van streek? 'k Ben zeer vrolijk en tevreên bovendien, Ook mijn hartje is kalm en vol van de vreugd! Maar toch kan ik wel eens bedrukt om mij zien, Want heden toch eindigt mijn jeugd. O! mijn kransjelief! schoone bruidskrans! Steeds zal 'k U bewaren zorgvuldig en goed. Leef wel, moederlief! 'k neem afscheid thans, Vaartwel, broeders, zusters, 't ga U allen goed!

Daarna vergezelde ik de bezoeksters der Vereeniging op haar tochten door de Amsterdamsche volksbuurten; wij gingen door oude en nieuwe wijken, door de buitenkwartieren, de buurten in het hartje van de stad, door Jordaan, door de Jodenbuurten.... De onzichtbare ziekte woedde daar vreeselijk! En overal gingen de bezoeksters daar de huizen binnen. Zoo heb ik toen de Amsterdamsche Jodenbuurt gezien!

Van hare ouders zelf hoorde zij nooit een ruw woord, dat haar rein gemoed schokte en 't fijnvoelend hartje kwetste, maar zij leefde niet alleen met hare ouders; zij leefde in de menschenwereld en die hield geen rekening met jeugd en fijn gevoel. O dood! waarom wordt gij toch een verschrikking genoemd, gij, die den mensch uit 't wreede leven verlost! Ni zou u zoo dankbaar en met vreugde volgen!

Het Spook gleed heen, op dezelfde wijze als het naar hem toe was gekomen. Scrooge volgde in de schaduw van zijn kleed, dat, zoo meende hij, hem staande hield en hem voortdroeg. Het was alsof zij niet zoozeer de stad binnenkwamen dan wel dat de stad hen plotseling omgaf. Doch daar stonden zij plotseling in het hartje er van.

Toen keerde hij zich weder tot den heer Leblanc en hervatte zijn jammerklacht: "Zie, mijnheer, ik heb geen andere kleeding dan een hemd mijner vrouw, een gescheurd hemd! in 't hartje van den winter. Ik kan niet uitgaan, bij gemis van kleeding. Zoo ik slechts eenigszins voegzame kleeding had, ging ik tot mademoiselle Mars, die mij kent en mij zeer genegen is.

Liesje kreeg, wat haar hartje begeerde, en Liesje gaf niets. Nooit behoefde ze eens hare mooie plaats bij 't raam af te staan aan een zusje, nooit was het eens hare beurt om thuis te blijven. Het lekkere kapje van 't wittebrood was altijd voor haar, geen broertje was er, waar ze kousen voor moest breien als ze breide, breide ze voor zich zelf.

Hare oogen schoten vonken, driftig balde ze hare handen en klemde in machtelooze woede de lippen stijf op elkaar. "Neen, neen!" schreeuwde en gilde 't in 't haar heftig kloppend hartje: "wij zijn menschen evengoed als de man. O, laat mij 't bewijzen. Maak mijn boeien los!

"Och ja, lieverdje," sprak de oude man, "ik ben leelijk, heel leelijk, mijn hartje! Ik ben zoo geworden toen ik een buurvrouw uit een brandend huis gehaald heb. Geheel mijn gezicht was verbrand en ik werd doodziek. Toen ik beter was en in den spiegel keek, kende ik mijzelf niet, zoo leelijk was ik geworden. En daarom riepen die jongens, toen ze me zagen, 'baviaan'! Begrepen?"

Ik volgde den loop van een beekje, dat mij met zijn geruisch in het hartje van de groote bosschen naar een diepe vallei bracht. Er was een zware boom over mijn pad gevallen, die een brug over den stroom vormde. Nu zijn bruggen er om er over te loopen; dat is zoo duidelijk als iets, zelfs voor den onbeduidendsten boschbewoner.

"Dat komt omdat ze in 't licht staan, en meer afleiding hebben, 't Is te donker en te stil op dat boschpad," dacht hij, wegspringende. Het kleine, blauwe viooltje, stond nu weer alleen in haar eentonige omgeving. Haar hartje was droevig. Ze zag op naar de steile dennen, en vroeg "waarom?"