Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 8 mei 2025
Met deze hulp tart ik de gansche wereld, en al 't lijden dat de nacht ons brengt." »O, wek den nijd, den toorn der goôn niet op, wien toch te vaak 't geluk der stervelingen verdriet. Sinds gij van ons zijt weggegaan, hebben wij menigen dag van tranen doorleefd.
Men vliegt al siddrend toe: Hy ziet zijn bende beven, Bedwingt zich; tracht zijn borst den adem weêr te geven; En breekt in klachten uit, maar op den sombren toon, Die aan een Koning voegt, het evenbeeld der Goôn. Kan het zijn?
Geeft ons iets en laat ons gaan, Laat ons niet zoo lang hier staan, Wij moeten nog zoo wijd gaan! Hei woent nog êne rieke maan, Dee us nog get geve kaan, Kaan heer us niks geve, Dan zalleveer neet lang mie leve. Den hoegen hiemel is opgedoon, Gef us get en loat us goon, Loat us neet lang stèlstoan, Gef get, spaart get, 't Ander joar alweer get.
Evenwel, zij gáán voorbij. Als gij mocht wonen bij de Goôn dien tijd, In wellustvreugd gekoesterd? Toch zou 'k niet Willen verlaten dezen zwarten afgrond, Noch deze pijnen, wien geen pijndoen rouwt. Helaas! 'k verbaas mij, maar beklaag u toch. Beklaag des hemels slaven, die zichzelf Verachten, maar niet mij: want in mijn geest Zit heldre vrede, als in de zon het licht, Ten troon.
Is het de waterval? 't Is iets veel droever, zoeter dan dat al. Wij zijn 't die van de oudste tijden Teer beschermen en geleiden 't Menschdom dat de Goôn doen lijden.
Ik hoor: ik ben een blad: doorsidder gij 't. Vorsten van zonne' en sterren! Goôn, Demonen, Hemelsche Machten, die bezitters zijt Van zaalge windlooze Elyseesche wonen, Voorbij des Hemels sterrige eenzaamheid! Ons Rijk hoort toe; zeegnend in zaligheid. Gelukge Doôn, die 't stralendste gedicht Enkel bewolkt, nooit beeldt in schilderij, Hetzij uw wezen in die wereld ligt Die gij eens zaagt en leedt
Voorheen pronkte ik het liefst met dit gedicht, dat geene vrouw, maar Eros zelf schijnt te hebben vervaardigd: "Wel hem! die aan uw zij, uw teedre stem mag hooren; Wiens blik den lach verrast, die kleurt op lip en koon; Hij is door 't godendom ten lievling uitverkoren, Hij evenaart de goôn.
Zweer echter by die kroon die thands uw schedel drukt, En u den teedren arm der teêrste Gâ ontrukt, En by die heilige axt, die aan uw heup mag blinken: Zweer, eer de derde zon in 't Westen neêr zal zinken, Te storten aan dit hart, waarvan gy de adem zijt: En hoede 't lot de Goôn uw arm u in den strijd!" Hy zweert haar.
Maer hy dunckt sich selfs te blosen Als de morgenstondsche roosen, Zedert hy den wederslagh Van haer oogh in 't sijne sagh. Soo verlicht der Sonnen-luyster Aller wegen alle duyster, Soo is heel den Hemel schoon Om het bij-zijn van de Goôn.
»Ik vind in mij geen hooger waarde, dan die, dat gij mij uwer waardig keurt!" »Groote goôn, hoe kan dit kleine hart zulk een volheid der hoogste zaligheid bevatten, zonder te bersten als eene vaas, die men met zuiver goud heeft overladen!" »Wijl een ander hart, het mijne, u dien last helpt dragen, wijl uwe ziel de mijne ondersteunt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek