United States or São Tomé and Príncipe ? Vote for the TOP Country of the Week !


Breng ons den ridder, die zoo menigeen kwaad heeft gedaan, dan zult gij tot grooten roem komen, en in ieder hof zult ge worden ontvangen." Rustig stond Ferguut, en hij had zijn woorden klaar, waarmede hij zich tegen Keye verdedigde. "Het is waar " zoo antwoordde hij, "de mond spreekt, wat in 't hart is. Gij hebt nijd in uw hart."

Den ganschen dag had Ferguut gereden, toen hij eindelijk kwam aan een groot kasteel; op de brug zag hij een ridder, die een valk in de hand hield, en naast hem stond diens nicht, de schoone Galiëne, schoonere jonkvrouw kende men niet in het land van Alney.

Ik heb 't beloofd, zoo gij mij niet wilt ontvangen, dat ik heen zal gaan." "Neen, vriend," glimlachte de ridder, "ik ontzeg u mijn huis niet. Gij zijt mijn gast." Welgemoed bespraken zij vele dingen, zij dronken wijn en aten gekruide spijzen, al pratende. Eindelijk vroeg de kamerheer den knaap: "Hoe zijt gij ten hove gekomen? Sloeg men u alreeds tot ridder?" O! de arme, domme Ferguut!

Hij zag hare gedaante, en met moeite luisterde hij naar zijn schuchterheid. Was hij niet zoon van den boer Somilet, de arme, arme Ferguut? Wat had hij haar te geven in ruil voor haar schoonheid? Spoorslags reed hij heen, zonder nog naar den Rikenstene te zien. Galiëne liet hij eenzaam achter; in haar hart was zijn naam gevangen.

IJwein hield den stijgbeugel, toen hij zich op het paard wierp, en nog gaf men hem een schild en een sterke speer. Was er ooit eenig ridder, wien men meer eer bewees, dan den armen Ferguut? De nar zat bij het vuur, en warmde zich de handen.

Zonder te groeten wierp hij Somilet, den boer, het ploegijzer voor de voeten. Zijn vader zag hem aan, en vroeg verwonderd: "Waarom hebt gij uw werk verlaten?" "Heer" zoo zeide Ferguut, "ge spot met mij. Geeft mij wapens, laat mij ten hove gaan."

Allen prezen hem, en de vrouwen vroegen: "Wie is die jonkheer? Zulk een zou men gaarne minnen." Koning Arthur zelf riep uit: "Voor heden geef ik den witten ridder den prijs. Het is nacht. Morgen zal men voortgaan." Koning Arthur, zijn vrouwen, zijn ridderen trokken weg, ieder naar paleis of huis. Alleen Ferguut bleef eenzaam achter. Nadat men in de hofzaal had gegeten, zag de koning de tafel rond.

Doch Ferguut bleef in den zadel, en glimlachte om de booze woorden, die zijn vijanden riepen. Zag niet Galiëne naar hem? Wat deerde hem pijn? Hij mocht haar beschutten. Op Macedone keerde hij zijn volle kracht, en met zijn lans stiet hij hem van zijn paard. Dood bleef de ridder liggen. De koning greep naar zijn zwaard, toen hij Macedone zag vallen.

Perchevael sloeg van zijn paard, en reeds had Ferguut hem verlaten. Menigeen velde hij. Vele paarden en zadels maakte hij buit. "Die witte ridder," fluisterden de vrouwen onder elkander, "bedrijft groote wonderen, al de heeren van 's konings hof overwint hij " Menige vrouw zag alleen naar hem, hoe hij streed en vooraan in het gewoel was.

Ten tweeden male aanvallend drong de speer van den jongen knaap in het lichaam van den zwarten ridder, wel een el diep, doch met een geweldigen slag stootte de zwarte ridder Ferguut met de groote lans in de hand, zóó forsch, dat het ijzer in tweeën spleet. Met zwaarden vochten zij beiden, en van elkander's helm sloegen zij groote stukken. Zwaard raakte zwaard en schild, de strijd duurde voort.