Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 7 juli 2025


Wij hebben de vrijheid veel te lief, dan dat we die voor een man willen opofferen. Op een familiegoed in de buurt van Keulen denken we nog vele verliefde minnaars te ontnuchteren, evenals wij u gedaan hebben, edele heeren. De boot brengt ons daarheen. Vaarwel!"

Bertran en zijn broeder bezaten te samen een klein familiegoed, maar zij hadden het voortdurend met elkaar aan de stok; eerst was Bertran een tijdlang door zijn broer weggejaagd, maar had toen op zijn beurt hem verdreven en de burcht dapper tegen een groot vijandelik leger verdedigd.

Uit den aard der zaak echter bleven deze betrekkingen gedurende zeer langen tijd, in zekeren zin, een familiegoed van de geslachten der vroegere hoofden; men vindt nog tegenwoordig te Manilla afstammelingen van de oude souvereinen des lands; deze familiën genieten de algemeene achting en worden ook door de regeering, die weet niets van haar te vreezen te hebben, met onderscheiding behandeld.

Ik ging haar bezoeken, zoo dikwijls ik kon, en na den dood van mijn broeder omstreeks vijf jaar geleden, waardoor ik eigenaar werd van ons familiegoed, kwam zij dikwijls bij mij te Delaford. Het heette, dat zij verre familie van mij was; maar ik weet zeer goed, dat men in 't algemeen mij verdacht van een veel nadere verwantschap.

Gewoonlijk nemen de vrouwen geen deel aan de beraadslagingen; slechts in buitengewone gevallen wordt haar gevoelen gevraagd, zoo als bij voorbeeld, als er sprake is van verhuizing of van den verkoop van het familiegoed. De familieraad wordt steeds des avonds gehouden, na afloop van den maaltijd, als de arbeid geheel ten einde is; des zomers vergadert men in de open lucht.

Daar hij veel chineesche werkkrachten gebruikte, gaf hij als zijn meening te kennen, dat de invoer van die werkkrachten in Zuid-Afrika geen succes zou blijken, omdat enkel de slechtste klasse van Chineezen hun vaderland zou verlaten, om elders te gaan werken. Wij brachten een bezoek aan het vervallen kasteel Vjenac, het familiegoed van Peter Keglevic, den stoutmoedigen verdediger van Jajce.

Mijn vader was een vroolijke, schitterende jonge man met een klinkenden naam, goede relaties, maar het familiegoed was door het slechte beheer van mijn grootvader zóó met schulden beladen, dat mijn vader het als erfenis niet aanvaardde. Ik denk dat mijne moeder mijn' vader lief had als haar echtgenoot, en hoofdzakelijk als vader van hare kinderen, maar dat ze niet verliefd op hem was.

"Als ik mij niet laat misleiden door de onzekerheid, de partijdigheid eener teedere herinnering, dan bestaat tusschen hen beiden een sterke gelijkenis, zoowel innerlijk als uiterlijk, dezelfde warmte van hart, dezelfde vurigheid van verbeelding en geest. Deze dame was eene mijner naaste bloedverwanten, reeds jong wees geworden, en onder de voogdijschap van mijn vader geplaatst. Wij waren bijna even oud, en van jongsaf speelgenooten en vrienden. Ik kan mij den tijd niet herinneren, waarin ik Eliza niet liefhad; en toen wij ouder werden, was mijn genegenheid voor haar zoo innig, dat u, die mij beoordeelt naar mijn tegenwoordigen triesten en vreugdeloozen ernst, mij wellicht niet tot zulk een sterk gevoel in staat zoudt kunnen achten. Haar liefde voor mij was, geloof ik, vurig als die van uwe zuster voor den Heer Willoughby, en niet minder ongelukkig, al was het door eene andere oorzaak. Toen zij zeventien jaren was, moest ik haar voor altijd verliezen. Zij trouwde werd tegen haar zin uitgehuwelijkt aan mijn broeder. Haar fortuin was aanzienlijk en ons familiegoed stak diep in schulden. Dat is alles, vrees ik, wat gezegd kan worden ter vergoelijking van het gedrag van hem, die haar oom en voogd was. Mijn broeder verdiende haar niet; hij had haar zelfs niet lief. Ik had gehoopt, dat haar genegenheid voor mij haar onder alle moeilijkheden zou staande houden, en een tijdlang was dit ook zoo; doch op den duur kon haar standvastigheid geen weerstand bieden aan de smart die zij moest verduren; want zij werd zeer hard behandeld, en hoewel zij mij had beloofd, dat niets... maar hoe ongeregeld is mijn verhaal! Ik heb u nog niet verteld, hoe het zoover kwam. Slechts enkele uren voor wij te zamen wilden vluchten naar Schotland, werden wij verraden door het bedrog of de domheid van de kamenier mijner nicht. Ik werd verbannen naar het huis van een zeer veraf wonenden bloedverwant en haar werd alle vrijheid, alle omgang, elk vermaak ontzegd, tot mijn vader zijn zin had gekregen. Ik had te veel op haar kracht vertrouwd, en de slag trof mij zwaar; doch als haar huwelijk gelukkig was geweest, dan had ik mij, zoo jong als ik toen was, er na eenige maanden mede moeten verzoenen; of ik had het althans nu niet behoeven te betreuren. Maar dat was niet het geval. Mijn broeder had haar niet lief; hij jaagde ongeoorloofde genoegens na, en van den beginne af heeft hij haar hard behandeld. Maar al te natuurlijk waren de gevolgen van die behandeling, in hun uitwerking op een geest, zoo jong, zoo levendig, zoo onervaren als die van Mevrouw Brandon. In het begin droeg zij gelaten haar ellende, en het zou gelukkig zijn geweest, zoo zij gestorven ware, eer zij de droefheid verwon, die de herinnering aan mij in haar placht te wekken. Maar is het vreemd, dat zij ten val werd gebracht, met een echtgenoot, die haar uitlokte tot ontrouw, en zonder één vriend, die haar raden of weerhouden kon? (want mijn vader stierf een paar maanden na hun huwelijk, en ik was met mijn regiment in Indië). Was ik in Engeland gebleven, misschien... doch ik meende beider geluk te bevorderen door haar voor lange jaren te verlaten, en met dat doel had ik om overplaatsing verzocht. De schok, dien ik ondervond bij het vernemen van haar huwelijk," ging hij voort, met een stem, die zijn heftige ontroering verried, "was gering, was niets, vergeleken bij wat ik voelde, toen ik twee jaren later hoorde, dat zij gescheiden was. D

Hij doet de noodige uitgaven en inkoopen; beheerder van het gemeenschappelijk familiegoed, mag hij daar niets van afnemen, zelfs niet voor zijn onderhoud of dat zijner kinderen. De eer des huizes is aan zijne hoede toevertrouwd; en is bekwaamheid noodig, niet minder is moed een vereischte: want wij zijn in een land, waar familieveeten zeer dikwijls tot bloedige conflicten kunnen leiden.

Daar ieder geval op zich zelf moest beoordeeld worden, behoorden zij tot de actiones bonae fidei. Wat de vrouw uit het familiegoed medebracht, was dos profecticia, wat er verder bijkwam, adventicia. Dositheus Magister, schrijver eener latijnsche grammatica met latijnsch-grieksche woordenlijst en vertaaloefeningen, leefde in de vierde eeuw na C.

Woord Van De Dag

1195

Anderen Op Zoek