United States or Mongolia ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Neen, oom, ik zal tot hem gaan.... Gij, mijne goede vrienden, Yorg en Eggard, bereidt alles zooveel mogelijk; vergadert onze mannen en onderricht elk van hetgeen hij te doen heeft. Gij kent mijne inzichten. Gelooft niet dat ik mijn ontwerp kan laten varen. Indien uwe hulp mij niet ontbreekt, zal de uitval gewaagd worden, wat mijn oom de proost ook zegge."

Eggard Van IJzendijk en Yorg Koevoet zullen hem vergezellen." "En Burchard?" "Die is bulderend naar boven op den wal geloopen, roepende dat hij zich met niets meer bemoeit." De proost schudde verdrietig het hoofd, overwoog eene wijl en zeide dan: "Hacket, ik verzoek u, ga, boodschap Robrecht dat ik hem aanstonds wil spreken. Mij zal hij aanhooren.

Robrecht daalde van den muur en liep naar de kamer, waar Dakerlia bij het bed van den gekwetsten Eggard Van IJsendijke waakte. "Dakerlia, o Dakerlia!" riep hij, "goed nieuws: mijne zuster leeft!" "Lieve hemel, wat zegt gij daar! Heb ik het wel verstaan? Onze arme Witta leeft?" "Ja, ja, en ongedeerd."

Hij zou hen gaan vervoegen zoohaast hem dit mogelijk zou zijn. Nu moest hij nog op den burg blijven, om in de kapelle over het doode lichaam te waken. Wel had de proost hem door Eggard Van Ysendijke doen aflossen; maar het was slechts om hem toe te laten in de proostdij metterhaast en weinig voedsel te nuttigen. Dan moest hij weder in de kerk zijne wacht gaan hernemen.

"En zoohaast de Gentenaars aankomen, zal men den burg bestormen?" vroeg Robrechts zuster met eenen zucht. "Ongetwijfeld, jonkver Sneloghe." "Ach, en dan zal mijn broeder en dan zult gij, mher Eggard, alweder moeten strijden!" "Tenzij het Kerlenleger eerder dan de Gentenaars binnen Brugge trede.

Door nieuwsgierigheid aangedreven, betuigden de jonkvrouwen den wensch om mede op den wal te gaan; maar Eggard en Robrecht deden hun begrijpen dat de vijand nu en dan met pijlen schoot en het immer gevaarlijk was achter de kanteelen te wandelen. Zij lieten zich raden en bleven in de kamer, de ridders tot voorzichtigheid aanmanende.

Mher Sneloghe kwam binnen, drukte Dakerlia met teederheid de handen en omhelsde zijne zuster, onder het murmelen van eenen blijden morgengroet. Nadat hij insgelijks zijnen vriend Eggard de hand had gedrukt, zette hij zich bij de tafel nevens Dakerlia. Allen bogen het hoofd en murmelden een dankgebed. Op de tafel stonden kannen met warme melk en eene kom met gortebrij.

Inderdaad, Burchard lachte over den vond zijner mannen en verbood dat men den halfzinneloozen poortbewaarder eenig kwaad deed. "Welnu, Eggard", vroeg hij, "hebt gij altoos bij de poort gestaan, sedert dezen vroegen morgen?" "Reeds van vier uren", was het antwoord. "Gij hebt dan wel lieden zien vluchten, dienaars en ridders?" "Velen." "Ook mher Gervaas Van Praet?"

In de kamer van des kasteleins Steen zat Robrecht in eenen leunstoel; hij had het hoofd achterover tegen den rug van den zetel laten vallen en sliep met hoorbare hijgingen. Tegen den wand der kamer, op een bed, lag Eggard Van IJsendijke uitgestrekt.

Een dertigtal Kerels omringden hem, terwijl de anderen, door Eggard Van IJsendijke en Yorg Koevoet aangevoerd, langs beide zijden in de straat zich verdedigden tegen eenen dikken drom vijanden. "Nu vooruit, vooruit naar den burg!" gebood Robrecht met eene stem die door den toon der uiterste blijdschap was versterkt en begeesterd.