Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 juli 2025


Verhef ten hemel uw rechtmatig droefgeestig geklag, Want de Romeinsche Roem voor eeuwig verdween! Gij heuvels en gij bergen! klaagt toch ook uw wee en ach En ook gij beken en bronnen in het dal hier benêen; En gij kleine vogel, zoo vrij van alle banden, Klaag ook in uw zingen toch steeds met ons! O! lief Italië! gij schoonste aller landen! Wat heeft de vijand u verwijderd van ons.

In het derde jaar was zij rampzalig, en het kroop voorbij. Toen gingen haar de oogen open: wat zij voor liefde had aangezien was machtsbegoocheling geweest. Ach, had die begoocheling mogen voortduren! Zij werd droefgeestig. Zij stortte vele tranen. Haar lach verstomde. De rozen op haar wangen verbleekten. Zij kwijnde langzaam maar zeker weg.

Deze hersenschim, die hem een oogenblik later het hoofd deed schudden, wierp toch eenige stralen, welke soms eenigermate naar hoop zweemden, in zijn hart. Nu en dan, meestal in dat uur van den avond, dat de mijmeraars het meest droefgeestig maakt, liet hij op het papier de zuiverste, de onlichamelijkste, de ideaalste zijner droomerijen vloeien, waarmede de liefde zijn hersens vulde.

Gij zijt spotziek, dezen morgen, sprak Lamme. Doch zonder te luisteren, vervolgde Uilenspiegel tot den zwerver: Wat doet zij, als anderen zoo stout zijn als mijn vriend Lamme? De Egyptenaar antwoordde droefgeestig: Dan heeft zij genot en profijt. Zij die heur krijgen, betalen hun pleizier, en het geld dient om heur te kleeden en ook tot de behoeften der grijsaards en vrouwen.

Het rumoer der voorbijgangers hoorende, keerden de vroolijke toehoorders van Tholomyès het hoofd om, ten einde te zien wat er gaande was, en Tholomyès maakte hiervan gebruik om zijn toespraak met dit droefgeestig vers te eindigen: Het behoorde tot die wereld, waar koetsen en karren In hetzelfde lot deelen, En als knol heeft het geleefd, zoo lang een knol leeft: Den tijd van een morgen,

Z'n Bobi van nu zou over drieentwintig jaar nergens wezen en toch zou ze den weg afloopen dan, dezelfde en toch een ander. En 't dichtertje vond 't een zinnelooze optocht, die 'm droefgeestig maakte.

Ieder oogenblik zag ik een blond en eenigszins droefgeestig kopje uit dien nevel te voorschijn komen. Men zou gezegd hebben, dat het een krans van slecht schoongemaakte engelenkopjes was. Mijn oom en ik behandelden dit "broedsel" zeer hartelijk; weldra zaten er drie of vier van die kleuters op onzen rug, evenveel op onze knieën en de rest tusschen onze beenen.

Maar Lamme hoorde niet wat Uilenspiegel zegde; droefgeestig bezag hij de verliefde paartjes. Weleer gingen wij ook aldus, arm in arm, mijne vrouw en ik, tot groote afgunst van hen, die in alleenigheid, zonder geliefde levend, nijdig ons nakeken. Kom, sprak Uilenspiegel, de Zeven vinden wij misschien op den bodem eener pinte.

Klaas en Soetkin waren gelukkig; Klaas wrocht op het veld of verkocht zijne kolen, en Soetkin bleef de wakkere huisvrouw. Maar Soetkin, altoos droefgeestig, zocht steeds, met de oogen, heuren zoon Uilenspiegel op de wegen. En alle drie smaakten het geluk, dat God hun zond, in afwachting van hetgeen de menschen hun zouden jonnen.

Daar de bosschen overal zijn verdwenen, en men weken lang kan reizen zonder een boom te zien, heeft het land een treurig en verlaten voorkomen. Niets is zoo droefgeestig, als het gezicht van die kale hoogten, in eindelooze opeenvolging, die doen denken aan de ruggen en de logge ledematen van reusachtige, versteende, voorwereldlijke dieren.

Woord Van De Dag

galoppeer

Anderen Op Zoek