United States or Somalia ? Vote for the TOP Country of the Week !


John Cort en Max Huber snelden naar den oever en staken hem hunne hand toe. "Maar Llanga, wat doe je nu!" riep Max. "Een kind ... dat bijna verdronken was", stamelde Llanga. "Een kind!" herhaalde John Cort, zeer verbaasd. "Ja ... ja." En Llanga knielde neer bij het wezen dat hij gered had. Max Huber keek er eens naar en riep: "Maar dat is geen kind!

Na een poos ontdekten zij het tweetal, staande op een hoogte aan den linkeroever, maar van andere menschen of van dieren was in den omtrek geen spoor te zien. Zij snelden dus op hunne vrienden toe en Max Huber ontving hen met de woorden: "Wij zullen niet noodig hebben een vlot te maken." "En waarom niet?" vroeg John Cort.

Den volgenden morgen, 11 Maart, hervatten John Cort, Max Huber, Khamis en Llanga, geheel uitgerust, hun tocht. Nog waren zij niet ver gegaan, of zij kwamen op een plek, die ongetwijfeld dikwijls door groote dieren werd bezocht, want verscheidene platgetrapte paden liepen hier in allerlei richting.

Maar toen de wagen daar eindelijk stond, bleef aan de menschen geen andere schuilplaats over dan de boomen. Eerst gingen Max Huber en John Cort nog in den wagen en namen alle patronen mede, terwijl zij den voorlooper nog een flinke bijl als wapen gaven. "Het zal ons wat baten", mompelde Max Huber zenuwachtig, "alleen kanonnen zouden hier hulp kunnen verleenen!"

"Misschien geeft het aanteekenboekje ons inlichtingen", zei John Cort. Max Huber opende het: sommige bladzijden kleefden door vocht aan elkander. "Alleen op de eerste bladzijde staat iets", zei Max Huber, en met veel moeite gelukte het hem het volgende te ontcijferen: 29 Juli 1894. Met mijn eskorte aan den rand van het Oebanghi-woud aangekomen. Gekampeerd op den rechteroever eener rivier.

John Cort, die met de karabijn in de hand voorop stond, bespiedde zorgvuldig de oevers. Mocht hij het een of ander wild bespeuren, dat eetbaar was, dan zou hij dat gemakkelijk neerleggen. En tegen half tien gebeurde dit reeds; de eerste buit was een waterbok, een soort antilope, die bij voorkeur aan rivieroevers leeft. "Een mooi schot!" riep Max Huber.

"Maar hoe kan ik dat?" herhaalde Khamis, en hij had inderdaad wel recht tot die vraag, want de trekossen waren in doodsangst gevlucht en holden helaas, juist in de richting van de olifanten, die hen als vliegen zouden vertrappen. Toen Urdax dit zag riep hij: "Alle dragers, hier!" "De dragers", herhaalde Khamis, "die vluchten ook!" "De lafaards!" riep John Cort.

Voorzichtig sloop het viertal voort tusschen de hutten, die meerendeels ledig bleken en op het plein gekomen, zagen zij dat ook dit geheel verlaten en stikdonker was. Alleen uit het venster van de koninklijke hut scheen licht. "Er is niemand", fluisterde John Cort.

En nu dachten onze vrienden eensklaps aan de bewegelijke vuren, die zij lang geleden aan den zoom van het woud bespeurd hadden. Konden die ook niet door deze vreemde bewoners van het groote woud aangestoken zijn? "En zij praten ook met elkaar", zei John Cort, nadat het drietal allerlei opmerkingen over hun avontuur gemaakt had.

"Wat is er?" vroegen zij, buiten komende. "Luister", antwoordde Khamis. Vijfhonderd meter verder maakte de rivier eensklaps een rechtsche bocht, in eene kromming, waar de boomen weer in dichte massa's stonden. In die richting nu klonk een dof gerommel, heel iets anders als het geloei van buffels of het gebrul van roofdieren. "Een vreemd geluid", zei John Cort.