United States or Australia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Wat er ook van aan zij, ik deed mij zelven de belofte, dat ik minder handelend zou optreden; maar daarentegen als nieuwsgierige liefhebber meer de jagers zoowel als het jachtvermaak zou gadeslaan. Liet ik mij ook al overhalen, om mij met een geweer te beladen, dan was dat om een niet te zot figuur te maken voor die Nimrods, wier heldendaden ik op uitnoodiging van Bretignot moest komen bewonderen.

Ik dacht, dat de heeren ongaarne in de gevaarlijke nabijheid bleven van een nieuweling, wiens geweer hen eenigermate bang voor hun kuiten maakte. »Te drommel! draag je geweer toch beter!" herhaalde Brétignot op het oogenblik, dat hij zich van mij verwijderde. »Wel, ik draag het niet slechter dan een ander!" antwoordde ik, een weinig door die overdaad van aanbevelingen geprikkeld.

Brétignot haalde ten tweede male de schouders op en verwijderde zich in schuinsche richting. Daar ik geen lust gevoelde om achter te blijven, versnelde ik den pas. Ik had mijn metgezellen ingehaald. Maar om hen niet meer te verontrusten, droeg ik mijn jachtroer op den schouder, met de kolf omhoog.

Intusschen hadden Brétignot en zijn makkers de terreinafscheiding bereikt. Zij hielden daar stand en beraadslaagden, wat er te doen viel om de booze fortuin te bezweren. Ik haalde hen in, na mijn geweer ditmaal met de noodige voorzorg te hebben geladen. Het was Maximon, die het woord tot mij richtte, maar op een hoogen toon, zooals het een meester voegt. »Heb jij geschoten?" vroeg hij.

Mijn vriend Bretignot moest mij dan ook vormelijk voorstellen. Vooreerst maakte ik kennis met Maximon, een groote uitgedroogde vent, die in het gewone leven voor het zachtste karakter kon doorgaan; maar die de wreedaardigheid in persoon was, zoodra hij een geweer onder den arm had.

»Och, dat is niets!" hernam Duvauchelle, »dat is volstrekt niets!" »Jawel!... jawel!..." zei de boer, die de belangrijkheid van zijn verwonding door een verschrikkelijk leelijk gegrijns meende te moeten onderstreepen. »En wie is zoo onhandig geweest om dien armen drommel te kwetsen?" vroeg Brétignot, wiens uitvorschende blik op mij bleef rusten. »Heb jij niet geschoten?" vroeg mij Maximon.

Toen wij den rand daarvan bereikt hadden, riep Brétignot mij een oogenblik alleen en zei: »Draag je geweer nu goed, zoo schuins vooroverhellend met den loop naar den grond gekeerd en doe je best om niemand te dooden." »Ja, ik zal mijn best doen," antwoordde ik, zonder mij door deze belofte te willen verbinden. »Maar tot wederdienst bereid, niet waar, waarde vriend?"

»Niet schieten! niet schieten!" riep mijn vriend Brétignot, die onbemerkt mij gadesloeg, mij toe. »Waarom niet? Zijn het geen kwartels?" »Neen, het zijn leeuwerikken! Niet schieten!" Ik zal maar onvermeld laten, dat Maximon, Duvauchelle, Pontcloué, Matifat en de twee anderen mij schuinsche blikken toewierpen.

»Welnu, kom de jachtopening met mij mee maken," viel Bretignot in. »Wij kunnen gaan jagen op tweehonderd hectaren gereserveerde jachtterreinen, waar wild in overvloed is. Ik heb het recht een genoodigde mee te brengen. Gij zijt mijn genoodigde; want ik noodig u uit en dus, ik neem u mee!" »Maar ik heb...." zei ik aarzelend. »Geen geweer!" »Neen, Bretignot, en ik heb er zelfs nooit aan gedacht."

Op den aangeduiden dag, dat wil zeggen daags vóór de jachtopening, was ik op de plaats van samenkomst, die mij door Bretignot op het Perigord-plein aangewezen was, des avonds ten zes uur aanwezig. Daar nam ik als de achtste de honden niet medegerekend plaats in de rotonde van een postwagen.