United States or Åland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar innerlijk dacht ik, dat, al vlucht hij zelfs eene helling af, een haas toch nog te hard moet loopen, dan dat mijn doodelijk lood hem zou kunnen bereiken om hem te stuiten in zijn vaart. »Op jacht! op jacht!" riep toen Maximon. »Wij zijn hier niet om eerstbeginnenden met de zuigflesch op te voeden!" Met de zuigflesch! Verschrikkelijk mensch, die Maximon! Maar, ik durfde niet te antwoorden.

»Niet schieten! niet schieten!" riep mijn vriend Brétignot, die onbemerkt mij gadesloeg, mij toe. »Waarom niet? Zijn het geen kwartels?" »Neen, het zijn leeuwerikken! Niet schieten!" Ik zal maar onvermeld laten, dat Maximon, Duvauchelle, Pontcloué, Matifat en de twee anderen mij schuinsche blikken toewierpen.

O! ik wensch hun hetzelfde genot toe wanneer zij ooit het leven moeten laten! En gedurende dien tijd stond de boer daar steeds met zijn dikke wang en kon niet spreken. Maar daar kwamen Brétignot en zijn makkers op hunne schreden terug. »Welnu, brave man, wat is er?" vroeg Maximon op beschermenden toon. »Wat er is? Ziet gij dat niet? Hij heeft een hagelschot in de wang", antwoordde ik.

»Och, dat is niets!" hernam Duvauchelle, »dat is volstrekt niets!" »Jawel!... jawel!..." zei de boer, die de belangrijkheid van zijn verwonding door een verschrikkelijk leelijk gegrijns meende te moeten onderstreepen. »En wie is zoo onhandig geweest om dien armen drommel te kwetsen?" vroeg Brétignot, wiens uitvorschende blik op mij bleef rusten. »Heb jij niet geschoten?" vroeg mij Maximon.

Hij was een van die jagers, van wie men beweert, dat zij desnoods een hunner makkers zouden doodschieten om niet platzak te huis te komen. Maximon sprak niet, hij was steeds in gedachten van hoogere orde verzonken. Bij dat belangwekkend personage stond Duranchelle. Welk een tegenstelling, mijn God!

Intusschen hadden Brétignot en zijn makkers de terreinafscheiding bereikt. Zij hielden daar stand en beraadslaagden, wat er te doen viel om de booze fortuin te bezweren. Ik haalde hen in, na mijn geweer ditmaal met de noodige voorzorg te hebben geladen. Het was Maximon, die het woord tot mij richtte, maar op een hoogen toon, zooals het een meester voegt. »Heb jij geschoten?" vroeg hij.

Ik naderde dan ook zeer voorzichtig, met het geweer, gereed om aan te leggen. Ik hield mijn adem in. Ik voelde mij ontroerd, nog erger ontroerd dan Duvauchelle, Maximon en Brétignot het te samen konden zijn.

»Ja!.... dat is te zeggen.... ja!.... ik heb geschoten...." »Een patrijs?" »Ja, een patrijs!" Voor niets ter wereld zou ik mijn onhandigheid voor deze vierschaar hebben willen erkennen. »En waar is die patrijs?" vroeg Maximon, terwijl hij mijn weitasch met den loop van zijn geweer aanraakte. »Verloren!" antwoordde ik onbeschaamd weg. »Wat is er aan te doen? Ik had geen hond!

Mijn vriend Bretignot moest mij dan ook vormelijk voorstellen. Vooreerst maakte ik kennis met Maximon, een groote uitgedroogde vent, die in het gewone leven voor het zachtste karakter kon doorgaan; maar die de wreedaardigheid in persoon was, zoodra hij een geweer onder den arm had.