United States or Honduras ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hier, neem dan dit, en dat! DROMIO VAN SYRACUSE. Om gods wil, heer! houd op, uw jok wordt ernst. Wat jokte ik dan, dat gij mij zoo betaalt? ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Omdat ik soms gemeenzaam scherts en keuvel, Als met een nar, misbruikt ge in overmoed Mijn vriendlijkheid en neemt mijn ernstige uren, Alsof ze u toebehoorden, in beslag.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Dat is een trouwe knaap, heer, die recht vaak, Als zorg en somberheid mij nederdrukken, Mijn geest vervroolijkt door zijn luchte scherts. Maar kom, verzelt gij mij eens door de stad, En blijft gij dan van middag bij mij eten? KOOPMAN. Ik heb een samenkomst van hand'laars, heer, En hoop, dat die mij goed wat op zal brengen; Verschoon mij dus.

DROMIO VAN EPHESUS. Heer, 'k moest u zoeken op de markt en vragen, Dat ge in uw huis, den Fenix, eten komt; Daar wacht mijn meesteres u, met haar zuster. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Zoo waar ik christen ben, gij zult mij zeggen, Waar 't geld in veiligheid geborgen is, Of ik sla u dien bol vol grappen in, Die schertsen blijft, als ik geen scherts versta. Waar zijn die duizend mark, die ik u gaf?

Maar zeg, man, is het etenstijd? DROMIO VAN SYRACUSE. Neen, heer, ik geloof, dat aan het vleesch nog iets ontbreekt, dat ik heb. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Een mooi ding, en wat? DROMIO VAN SYRACUSE. Het geklopt zijn. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Zoo, man, dan zal het niet malsch zijn. DROMIO VAN SYRACUSE. Als het zoo is, heer, dan bid ik u, eet er niets van. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Waarom niet?

DROMIO VAN EPHESUS. Zeg wat gij wilt, heer, maar ik weet, wat ik weet, Dat uw groete bestond in het slaan, dat gij deedt; Waar' mijn vel perkament en waren uwe slagen inkt, 'k Had een schrift'lijk bewijs, dat gij zoo mij ontvingt. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Gij zijt een ezel, zie ik. 15

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Het is tot mij, dat zij die reed'nen houdt! Wat! ben ik in den droom met haar getrouwd? Of slaap ik nu en meen ik, dat ik hoor? Wat vreemde waan verdwaast mijn oog en oor? Maar kom, tot mij dit raadsel wordt verklaard, Zij de opgedrongen dwaling thans aanvaard. LUCIANA. Dromio, ga, zeg hun, 't eten op te dragen. 189

Nu, man, gij hebt toch wat gij halen moest? DROMIO VAN EPHESUS. Zie maar, genoeg om allen te betalen. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Maar waar is 't geld? DROMIO VAN EPHESUS. Wel, heer 'k heb met het geld het touw betaald. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Vijfhonderd stuks dukaten voor een touw? DROMIO VAN EPHESUS. Neen, heer, dan bracht ik wel vijfhonderd touwen.

DROMIO VAN SYRACUSE. Naar Adriana? dat is waar wij aten, Waar Dowsabel tot man mij hebben wil! Ze is al te dik, naar 'k hoop, voor mijn omarming. Al heb ik weinig lust, ik moet er heen; Een meester heeft een wil, een dienaar geen. Binnenhof in het huis van Antipholus van Ephesus. Adriana en Luciana komen op. ADRIANA. Ach, zuster, heeft hij zoo uw hart belaagd?

Denk ik, die mij gemaal noemt, als mijn vrouw, Dan rilt mijn ziele; doch haar schoone zuster, Onwederstaanbaar door bevalligheid, Betoov'rend door haar wezen en gesprek, Deed mij schier ontrouw plegen aan mijzelf. Dus, eer ik me in mijn eigen strikken vang, Sluit ik mijn oor voor haar Sirenenzang. ANGELO. Antipholus! ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Ja, ja, dat is mijn naam.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Wees niet beducht, man, ik ontloop u niet; Maar geef u, eer ik van u ga, de som, Waarvoor gij mij in hecht'nis hebt genomen. Mijn vrouw is heden wonderlijk geluimd, En schenkt misschien mijn bode geen geloof. Dat ik in Ephesus gegijzeld werd, Geloof mij, 't zal haar schril in de ooren klinken. Daar komt mijn dienaar, denk'lijk met het geld.