United States or Japan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ge woondet in de Westerstraat, op de derde verdieping aan de straat, in een nieuw huis; ge ziet, dat ik het weet. Ik volgde u. Wat zou ik doen? En toen zijt gij verdwenen. Eens meende ik u te zien voorbijgaan, toen ik onder de bogen van het Odéon de nieuwspapieren las. Ik volgde u. Maar neen. 't Was een dame die een hoed droeg als de uwe. Des nachts kom ik hier. Vrees niet, niemand ziet mij.

Zijnerzijds sprak de portier met Valjean, zeggende: "Mijnheer, wie is toch die zonderlinge jongeling, die naar u vraagt?" Den volgenden dag sloeg Jean Valjean op Marius dien blik, welken Marius eindelijk opmerkte. Acht dagen later was Jean Valjean verhuisd. Hij zwoer, dat hij geen voet meer in het Luxembourg, noch in de Westerstraat zou zetten. Hij keerde terug naar de straat Plumet.

Toen vulden zich zijn oogen met een buitengewoon somber vuur. 't Was niet meer een mensch, die een ander mensch; niet een vijand, die een vijand aanschouwt; 't was een bloedhond, die een dief ziet. Men weet het overige. Marius bleef in zijn onzinnigheid. Zekeren dag volgde hij Cosette in de Westerstraat. Een anderen dag sprak hij met den portier.

De andere was een jong meisje, dat hij dikwerf ontmoette, doch dat hij nooit aanzag. Sinds langer dan een jaar zag Marius in een eenzame laan van het Luxemburg, de laan die langs de borstwering der kweekerij loopt, een man en een zeer jong meisje meestal naast elkander op een bank zitten, en wel aan het eenzaamste einde der laan, dicht bij de Westerstraat.

Misschien weten de meeste volwassenen niet eens, dat je in de raamposten gaatjes hebt of hadt aan elken kant een. Die dienden, geloof ik we kregen toen nog geen zaakonderwijs om er pennen door te steken, die 's nachts de buitenblinden moesten vasthouden. Nu was er in de Westerstraat een porcelein- en glaswinkel, waar we zulke gaatjes ontdekt hadden.

Zij woonde in de Westerstraat, in het minst bezochte gedeelte, in een nieuw huis, van bescheiden voorkomen en drie verdiepingen hoog. Van dit oogenblik af voegde Marius bij het geluk van haar in het Luxemburg te zien, het geluk haar tot aan haar huis te volgen. Zijn begeerte nam toe.

Den dag toen hun oogen elkander ontmoetten en plotseling die geheime en onuitsprekelijke dingen zeiden, welke de blik stamelt, begreep Cosette aanvankelijk niets. Zij kwam peinzend te huis in de Westerstraat, waar Jean Valjean, naar gewoonte, zijn zes weken had doorgebracht.

Wat hij was, wat hij nog worden kon, die Zondagen in 't stil-alleen-zijn op z'n kamertje, daarboven in de Westerstraat, waar zijn moeder nog woonde, had hij 't voor 't eerst doorvoeld, geweten.... Hij proefde ze weer die morgens en middagen, van koortsig zoeken en heerlijk ontdekken..., hoogtijden!... Uit de verte vlamden ze als vuren in den grauwen dagengang van zijn dor schoolbestaan.... Van toen af was het begonnen!... En was hij niet groot-gelukkig en onoverwinlijk geworden?... Wat kwam het er dan allemaal op aan, het geleden leed!... Gelukkigen zijn niet bitter....

Den volgenden dag kwamen zij niet in het Luxemburg. Vruchteloos wachtte Marius den geheelen dag. Toen het donker werd, ging hij naar de Westerstraat en zag licht aan de vensters der derde verdieping. Hij wandelde onder die vensters, tot het licht werd uitgedaan. Den volgenden dag was weder niemand in het Luxemburg.

Maar door haar jachterigen ijver was ze nog vroeger klaar dan 't hoefde; ze kwam al éven twaalf uur in de Westerstraat en vond er nog alleen haar aanstaande schoonmama, die haar als altijd vroolijk-vriendelijk ontving en dadelijk druk begon te praten, kameraadschappelijk, vooral over de danspartij die ze Donderdag zou geven en over de japon die ze daar zelf zou dragen.