Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 juni 2025
Weer in een ander werk wordt diezelfde geschiedenis nu vrij sentimenteel zo verhaald dat het een dame is die, om haar minnaar alleen voor zich te hebben, hem de belofte heeft afgeperst dat hij in een tuin bij haar blijven zal totdat iemand hem overwonnen heeft; nu kampt hij met allen die de tuin in willen dringen en stelt de hoofden van de overwonnenen op de tuinmuur ten toon, maar zelf verlangt hij er eigelik alleen maar naar om eindelik eens het onderspit te delven om zo van zijn vervelend baantje verlost te worden.
Daartoe heb ik mij over allerlei bezwaren en vermoeienissen heen gesteld; ik heb drie uren aaneen te paard gezeten, omdat ik de diligence niet durfde gebruiken; ik heb twee uur geloopen; ik heb mij tot de schemering in de ruïne verscholen; ik ben den bekenden tuinmuur overgeklommen met gevaar van armen of beenen te breken; ik berekende hoe ik hier ongemerkt binnen kon sluipen; ik zag licht op de logeerkamer en dacht aan niets dan aan mijn vader en aan uwe goedheid; ik vergat hoe groot een zondaar ik zijn moet in uwe oogen en, ik waagde mijne entree de chambre hier, die niet van de makkelijkste was, dank zij de weinige voorkomendheid van Jonker Leopold; en dat alles zou nu tevergeefs zijn doorgeworsteld?
"Wel, om u uit te laten, 't Is onnoodig dat ge weer langs het balkon naar beneden en over den tuinmuur klimt." "Ah bah! dat komt er niet op aan: Premier sujet de voltige, parbleu! Maar als gij mij absoluut uitlaten wilt, om zeker te zijn van mijne verwijdering, dan is het wat anders...." "Ik heb gezegd, dat ik u nog ééns vertrouwen zou; ik neem mijn woord niet terug. Goedennacht!
Half verstoord, en half nog badend in nameloos geluk, deels zichzelf diep verachtend, en deels ook weer juichend in zijn noodlottigen hartstogt, wilde hij, eenigen tijd later door de welbekende laan geslopen, de kleine poort in den tuinmuur openen, toen deze tot zijne verbazing als van zelf openging en een mannelijke gestalte binnentrad, die, zonder hem terstond te bemerken, ze weer achter zich poogde te sluiten.
Groote huizen staan er langs, zwaar gebouwd tegen den schok van de aardbevingen; de voorgalerij is met marmer bevloerd, en er is iets sierlijks aan de pilaren en aan het houtwerk van de deuren; aan de poort in den hoogen tuinmuur een verdwijnende zweem van ornament. Maar het is alles verlaten, leeg, dood.
Toby en ik zijn eergisterennacht over den tuinmuur geklommen om de paneelen van de deur en de luiken te onderzoeken. De kast is 's nachts gegrendeld als een gevangenis, maar d'r is één plaats, waar we in kunnen komen, veilig en wel.« »Waar is die, Bill?« vroeg de Jood gretig. »Nou,« fluisterde Sikes, »als je over 't grasveld loopt.«
De tuinmuur was zes voet hoog, maar Holmes sprong als een acrobaat er op en er overheen. Ik volgde zoo goed mogelijk zijn voorbeeld, moest mij echter eerst ophijschen, ten gevolge waarvan de man achter mij nog juist mijn enkel kon grijpen.
Uit deze liefelijke droomen werd hij gestoord door het geluid van een openspringend slot: en spoedig daarop zag hij een achterdeurtje in den tuinmuur opengaan. Als een dief, die vreest betrapt te worden, school hij onmiddellijk weg achter het geboomte; doch bleef tusschen het loof gluren om te ontdekken wie het wezen kon, die langs dezen ongebruikelijken weg den boomgaard verliet.
Stom zat hij daar, innerlijk doorstreden, en conrector Paulmann zeide dringender: „Wat scheelt u, mijnheer Anselmus?” Benepen antwoordde de student: „Och, beste conrector, wanneer u wist, wat ik zooeven onder een vlierboom bij den Linkeschen tuinmuur klaarwakker met open oogen voor zonderlinge dingen gedroomd heb, och, u zoudt het mij gansch niet ten kwade duiden, dat ik nu als ’t ware zoo verstrooid ben.” „Zoo, zoo, mijnheer Anselmus,” viel conrector Paulmann hem in de rede, „ik heb u altijd voor een degelijk jongmensch gehouden, maar droomen, droomen met wijdopen oogen, en dan opeens in ’t water willen springen, dat doen neem mij niet kwalijk alleen waanzinnigen of dwazen.” De student Anselmus was diep geschokt door de strenge woorden van zijn vriend, toen zeide Paulmann’s oudste dochter Veronika, een lief, bloeiend meisje van zestien jaar: „Maar, beste vader, er moet mijnheer Anselmus toch iets heel bijzonders overkomen zijn en hij gelooft wellicht slechts, dat hij wakker was, ofschoon hij onder den vlierboom werkelijk heeft geslapen en zich allerlei dwaze dingen aan hem hebben voorgedaan, die hem nu nog in de gedachten hangen.” „En, beste juffrouw, waarde conrector,” zoo nam de griffier Heerbrand het woord, „waarom zou men niet wakend in een soort droomerigen toestand kunnen verzinken?
Door verschillende lanen en zijpaden ging zij hem voor, tot zij eindelijk aan een hoogen tuinmuur kwam en een klein in den muur aangebragt poortje opende, dat zij ook, nadat beiden waren binnengetreden, zorgvuldig weer sloot.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek