Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 11 oktober 2025
't Is mogelijk, maar ... de moeder zweeg, die gedachte was al te pijnlijk. Ach moeder, riep Tirza, water! al is het maar één droppel. De moeder werpt een wanhopigen blik in het rond. Het is haar alsof een schaduw over het licht trekt. Zou dat de naderende dood zijn? Bijna werktuigelijk zegt zij: Geduld, Tirza. Zij komen. Zij zullen weldra hier zijn.
Nog herinnerde de moeder zich den dag, waarop zij binnen in hare hand iets vreemds gevoeld had, dat zij, maar tevergeefs, beproefd had weg te wasschen. Eerst hechtte zij er niet veel aan, maar toen ook Tirza hetzelfde aan hare hand opmerkte, werd zij ongerust. Haar dagelijksch rantsoen van water was niet groot, toch gebruikten zij er elken dag een gedeelte van om de aangetaste plek te reinigen.
Angstvallig vervolgden zij haren weg en bleven dikwijls staan om te luisteren. Bij den hoek van het huis gekomen hielden zij stil, en zeide eene van haar met gedempte stem: Dit is het, Tirza! Tirza zag het huis aan, greep haar moeders hand, boog het hoofd, en begon te weenen. Laat ons verder gaan, mijn kind, want zoodra het dag wordt jagen zij ons de stad uit.
Zijne smart was te groot om in tranen of hartstochtelijke uitbarstingen van woede verluchting te kunnen vinden. Doodsbleek bleef hij langen tijd voor zich uit staren, nu en dan bij zichzelven herhalende: Melaatsch! Zij , moeder en Tirza zij melaatsch! Hoe lang, o God, hoe lang? Het eene oogenblik was hij vol van deernis, het volgende smachtte hij er naar wraak te nemen. Eindelijk stond hij op.
Ben-Hur nam hare hand in de zijne: Houdt gij zooveel van mij? Ja, antwoordde zij eenvoudig. Op eenmaal dacht hij aan de Egyptische, zoo geheel anders dan Esther, zoo uitdagend, zoo geestig, zoo schoon, zoo betooverend. Hij bracht het handje naar zijne lippen en liet het toen weder los. Gij zult eene tweede Tirza voor mij zijn, Esther. Wie is Tirza?
Ach, ik had het bijna vergeten, snikte Tirza. Ik verbeelde mij dat wij naar huis gingen. Maar wij zijn melaatsch en hebben geen tehuis. Wij behooren tot de dooden! Kom, Tirza, wij hebben nu niets te vreezen. Kom mee, zeide de moeder troostend. 't Was waar, reeds alleen door het opsteken harer handen zouden zij een geheel leger op de vlucht hebben kunnen drijven.
Een van zijne handen was afgegleden en rustte op de stoep. Tirza viel op hare knieën en wilde die hand kussen, maar de moeder trok haar terug. Pas op, kind, vermaande zij, wat woudt gij doen? Onrein! Onrein! De arme Tirza week verschrikt achteruit, alsof haar broeder de melaatsche was. Ben-Hur was schoon om aan te zien.
Doodsbleek richtte Juda zich op: O, Tirza, Tirza, wat zal er van ons worden? Daar zij den steen niet had zien vallen, en verschrikt door het onzinnig drijven op de daken niet meer op Juda gelet had, begreep zij het rechte van de zaak niet, allerminst dat haar of de haren eenig gevaar dreigde. Wat is er dan gebeurd, wat doen zij toch? vraagde zij verschrikt.
Tirza en hare moeder, benevens het geheele dienstpersoneel, werden door de noordpoort uitgeleid, die wel een ruïne geleek. Het gejammer der dienstboden, waarvan verscheidene ingeboornen des huizes waren, was droevig om aan te hooren. Toen ten slotte de paarden en het vee weggevoerd werden, begon Juda de wraak van den procurator ten volle te begrijpen.
Telkenmale als zij een lok naar genoegen geschikt had, liet zij hem in den kleinen metalen spiegel zien, dien zij volgens het gebruik aan haren gordel had hangen. De arbeid stoorde hun gesprek echter niet. Hebt gij het al gehoord, Tirza? Ik ga weg. Verschrikt liet zij de handen in den schoot vallen. Weg! Wanneer? Waarheen? Waarom? Hij lachte. Drie vragen te gelijk! Wat zijt ge toch nieuwsgierig.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek