Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 27 juli 2025


En gij, Mathilde! uw lied rijst naar den hoogen... De ziele der natuur, in u gevaren, Uit zich door u in deze zalige uur! In elke star meen ik uw blik te ontwaren, En duizend starren tintlen in uw oogen.... Ik min Natuur in u, ú in Natuur!

Ik verbeeldde mij, dat hij, die deze tot wapen durfde kiezen, zeggen mogt: "Zie, hier ben ik, standvastig en onschuldig!" Zilver op azuur, leliën en starren op een hemelsblaauw veld, wat is smaakvoller, wat dichterlijker?

De liefde is de samentrekking der wereld in een eenig wezen; de uitzetting van een eenig wezen tot God. De liefde is de engelengroet aan de starren. Hoe treurig is de ziel als zij treurig door de liefde is! Welk een ledigheid is de afwezigheid van het wezen, dat alleen de wereld vervult. O, hoe waar is het, dat het beminde wezen God wordt.

De opene deur gaf uitzicht op de nauwe Suburra-straat, waarboven de uitgeregende lucht zich donkerblauw verdiepte, een reep van nacht in de deur omlijst. Er tintelden zelfs twee, drie starren op.

Zij hadden geen woorden meer. De starren begonnen te schijnen. Hoe kwam het, dat hun lippen elkander ontmoetten? Hoe komt het, dat de vogel zingt, dat de sneeuw smelt, dat de roos zich opent, dat Mei ontluikt, dat de morgenstond de donkere boomen op den ruischenden top der heuvelen verlicht? Een kus, dit was alles. Beiden sidderden, en zij aanschouwden elkander in de schaduw met vlammende oogen.

Doch telkens opende hij ze weder, wanneer een zuchtje door de boomen voer, of wanneer hij gansch in de verte een vogel hoorde; en hij staarde dan met strakke oogen naar de lucht waar reeds enkele starren trilden. Dan, in den allengs beeldrijker wakenden droom die hem vervulde, sloten langzaam zijn oogen tot zij plots door een onrustige gedachte weder wijd zich openden.

En nu baarden zij elk twaalf zonen en twaalf dochteren, elke juultijd een paar. Daarvan zijn alle menschen gekomen. Lyda was zwart, met krullend haar als de lammeren, gelijk starren fonkelden hare oogen, ja de blikken des grijpvogels waren vreesachtig bij de hare. Scherpe Lyda. Een slang kon ze kruipen hooren, en wanneer er visschen in het water waren, ontging dat hare neusgaten niet.

De glinsterende stoeten Der starren wijken róndom, eindloos-diep; ’t Was, of de stilte plechtig tot mij riep: „Bid! op de starren rusten Godes voeten!”.... Ik weet, ik weet niet, wie de wereld schiep, Of ze is geschapen, of we aanbidden moeten, Wat wij als Leven, Ziel of God begroeten, Of eeuwig slapen zal, wat eeuwig sliep!

En alleen bleef Gawein met het doode ros, onder de starren, die stralender klaarden. Gawein, in het gras, was wederom gaan zitten. Hij nam het doode hoofd van het paard in zijn schoot en maakte er drie malen het teeken des Kruizes over. En alles wat het ros hem geweest was, overleefde hij of schimmig hem het Verleden omzweefde.

In de lucht en de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poëzie der kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond door hen de liefelijkste wereld. Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is.

Woord Van De Dag

galoppeer

Anderen Op Zoek