United States or Papua New Guinea ? Vote for the TOP Country of the Week !


Beste lezer, laat den stakkert dat nu maar doen en bespotten wij hem niet te veel. Het is nu eenmaal een zoete manie van den armen kerel, om zich en ù voor den gek te willen houden met de bloemetjes en de vogeltjes en het in zijne povere verzen te doen voorkomen, dat hij erg veel pleizier heeft met het leven voort te gaan omdat hij zijn oude winterjas weg bergen kan in de naftaline.

Met geweld moesten ze hem uit haar armen losscheuren. Dien nacht sprong ze uit het raam van de bovenste verdieping.... En dan de stakkert, die waanzinnig werd, omdat haar zoon werd vermist; die iederen morgen, huis aan huis, aanbelde en vroeg: "Is m'n jongen hier soms? Heb je hem nergens gezien?"

Gij zult mij uitlachen, maar die excentrieke schilder heeft een gezicht, dat mij herinnert aan dien armen stakkert, waar ik u van verteld heb, den cathechisant van dominé Willems, dien Piet Snibs, die zoo ongelukkig was en zoo jaloersch van mij, omdat ik mij aan de kunst mocht wijden.

"Geurt!" riep de eigenares van 't Uiversnest haar bouwkneeht toe: "breng gij die stakkert is êfkes noar binnen, de jong het 't biester te kwoad." De jong had het wel te kwaad, want een geruimen tijd verliep er eer hij door warmte, een weldadige rust, benevens eenige versterking, in staat was, om op de vragen van zijn gastvrouw te antwoorden. "Woar kom ie van doan jungske?" vraagde Deine-Meu.

"Jawel, maar 'k kan 't niet anders passen. Kom morgen om het restant, hoor je?" Den volgenden morgen. De jongen is er weer. Het is een lam gevoel om twee kwartjes schuld te hebben bij een armen stakkert. Falkland laat bellen en een uur later wandelt hij de stad in, leent van 'n vriend 'n riks, komt terug en loopt aan bij het pothuis. De laarzenmaker is bezig houten pennen in een zool te hameren.

Ze te bezingen, behoeven wij niet: dat doet voor ons wel onze arme stakkert, u weèt wèl, onze oude poëet. Er komen soms gewichtige overpeinzingen in mij op, die ik, om ze niet te vergeten, wil boeken in mijn Dagboek.

En zien wij nu in den spiegel. Het blauwere licht uit den hemel valt in ons trouwe glas, dat ons vaak onze winterfacie weêrspiegelde. Die winterfacie... wij hadden ons er aan gewend; het was een eenigszins ernstige, bedrukte winterfacie, die, als zij geschoren, gewasschen, verzorgd was een zekere deftige gerezigneerdheid vertoonde aan den (beroerden) winter... Nu, dat wij echter in de lentestemming blikken in ons spiegelglas, met een beetje naïve vreugde in oog en glimlach, nu... schrikken wij van het ons toe gekaatste lente-gelaat, dat ons eigen schijnt te zijn! Ons teint is er met den winter niet rooskleuriger op geworden, enkele hanepoten méer om onze oogen zijn niet te ontkennen of zoû het alleen de weêrschijn zijn van dat onbefloerste lentelicht? en geheel onze naïef vreugdige uitdrukking heeft iets... belachelijks verkregen, bijna zoo belachelijk als de lenteverzen zijn van onzen armen stakkert van een dichter. Enfin, wij zullen bij alle deze kleinigheden nu maar niet stil staan en om een anderen indruk te verkrijgen, dan die ons tragiesch lente-gelaat ons inprentte in onze teleurgestelde ziel, weiden wij een vagen, cirkelvormigen blik over onze kamer. Onze kamer in lentelicht, onze kamer in lentestemming. Wat is het behang verschoten gedurende den winter! Wat hebben onze winterpassen het tapijt af gesleten! Wat zijn onze meubels dof en oud! Wat is zelfs onze spiegel getaand! Hoe beduimeld en moê zijn die boeken! Wat een stof ligt er in d