Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 30 april 2025
Nu borgt gij van Lysander stem en spraak En steekt gij met Demetrius den draak; Dan scheldt gij, als Demetrius, Lysander; Zoo leidt gij ze om en altijd van elkander; Tot loodzwaar slaap met vledermuizenvlerk Hun oogleên drukke en doodsche rust bewerk'. Druk op Lysanders oogen dan het sap Van dezen knop; zijn kostlijke eigenschap Is, dat van de oogen iedre waan verdwijnt, En 't eens beminde weder minlijk schijnt.
Daar van uit dien hemelhoek komt het ons overspuiten met bloed.... Vogel, wie gij, wie ik.... Over uw hoofd, over mijne handen.... o, de dood.... hij raakt aan mijn oogleên.... mijn oogen, mijn oogen.... hij strikt de banden van mijn mond toe, van mijn mond, van mijn mond."
Ik speurde, waar Cupido's pijlschot viel, De schicht viel op een kleine bloem van 't west, Voorheen melkwit, nu purper door zijn schot, Door meisjes "Liefde uit oogelust" genoemd. Haal mij die bloem; ik wees u eens het kruid; Haar sap, gedrukt op oogleên in den slaap, Maakt man of vrouw, ja ieder, dol verzot Op 't eerste levend wezen, dat hij ziet.
Hij stond daar stil voor zich uit te droomen, in een vertooning van zijn jong en onversleten spiernaakt, den kop recht op de zuil van den hals, zoo een koningsfiguur op een Aziatisch basrelief loom onder de oogleên uitstaart. Boven de rafels van zijn voddenmantel was een stuk van de platte borstplaat bloot, glanzend vleesch, zonrood geroosterd.
En Antigoon en zijne gade verlaten den burg, en Brabo houwt hun beeltenis met vaste hand. Maar als de kunstenaar arbeidt, dan vallen de oogleen des geweldigen toe, en de schippers varen ongehinderd voorbij.
Toen werd mijn smart zoo hevig dat ik sloot Van pijnen moe mijn oogleên, zwaar van tranen; En als verwarde wanen, Gingen mijn geesten dwalen door mijn droomen; Tot ze, eindelijk gekomen Waar alle werklijkheid gansch van hen vlood, Zagen een stoet van vrouwen jammrend gaan en Roepend: "Ook gij zult sterven!" door hun tranen.
Hij was blijven staan, turend of hij wat zag boven zee, de oogleên in peinskringen om de oogen gekrompen, met een schuine vouw hing 't vel uit de kas, drukkend het bovenlid neêr; wat waren zijn pupillen zwart, verdonkerd nog in de staring, als een inkijk in zijn duister binnenste; het blauw er om heen brak onder de dichtrimpeling vanonder de oogharen.... zouen die oogen niet zoo zijn als hij gestorven was?.... Neen, dat was geen man die om meêlij bedelde.
Ze kon wel 'n luchtje scheppen, 'm wachten voor de deur. As ze 'm maar niet misliepe. Stoel, dichtst-bij, nam ze bij leuning, kniklachte vrindelijk tastend tegen de kindren. "Geef Moosie maar hier, Saartje", wenkte ze, tilde het kind op den schoot, wreef de koud-vochtige beentjes met 'r magere hand en zat stil, rustig, kniprend alleen met de oogleên.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek