Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 21 juli 2025
Zij poogden vervolgens, elk langs zijn kant, door de Franse benden te dringen; doch dit gelukte hun in den eerste niet, hoe onvermoeid zij ook de vijanden overhoop- en uiteendreven. Adolf van Nieuwland, een gunstiger plaats gevonden hebbende, boorde alleen door de ruiters en kwam, na een lange strijd, bij de grote Standaard.
Wist zij nochtans wat eerbied, wat aanbidding voor haar in mijn boezem woont! Maar wat helpt dit! Ziet zij in mijn ziel? O valse dromen, streelt mij niet meer met leugenachtige schimmen; nooit zal de Leeuw van Vlaanderen op het schild van Nieuwland blinken ..." En dan glinsterde een droeve traan onder de oogleden van de edele jongeling.
Wat geven zijn woorden, nu hij zonder leen en onze gevangene is?" "Zwijg, De St.-Pol, gij spreekt onbetamelijk. Feilt het u aan moed?" Terwijl hij deze woorden eindigde, verdwenen zij met de andere ridders achter de bomen. De wapenknechten meenden de valbrug op te halen, maar zij bemerkten dat er nog iemand uit wilde. Daar kwam Adolf van Nieuwland alleen en geheel mistroostig aangestapt.
"Hoe, gij zijt Adolf van Nieuwland, dan is Machteld van Bethune in uw woning?" "Die eer is mijn Huis ten lot gevallen," antwoordde Adolf, "Uw komst, Vader, zal haar grotelijks verblijden: de troost die gij haar brengt, komt spade, want zij treurt en kwijnt alsof zij sterven wilde."
Wanneer zij beiden de kamer en het huis van Nieuwland verlaten hadden, spraken de overblijvende personen nog lang over dit onverwacht bezoek. De twee Dekens in de straat zijnde, begon Deconinck: "Meester Jan, gij weet dat de Leeuw van Vlaanderen altijd de vriend des volks geweest is, diensvolgens is het onze plicht zijn dochter als een heiligdom te bewaken."
Adolf van Nieuwland kwam bij de Dekens, en verzocht hen voor de Veldheer te verschijnen; zij gehoorzaamden en gingen langzaam tot bij de ridderstoet. Op het gelaat van de Deken der wevers was geen blijdschap te lezen.
Machteld en Maria, de zuster van Adolf van Nieuwland, met nog een groot getal Edelvrouwen uit Brugge waren reeds enige uren te Kortrijk eer het leger aankwam; zij hadden zich bij hun kennissen gehuisvest, en hadden insgelijks de herbergen voor de ridders, hun bloedverwanten of vrienden voorbereid; in zulker voege dat de edellieden, die met Gwyde waren, het avondmaal bij hun aankomst mochten nutten.
Eindelijk kwam ongeduld haar vervoeren, en zij sprak met die strelende grammoed, die zo toverend op het hart der mannen werkt: "Ik dacht dat gij mij meer beminde, Mijnheer Van Nieuwland!" Adolf verbaasde zozeer dat zijn adem gans ophield. "Dat ik haar meer beminde?" was zijn zucht. "Gij plaagt mij," ging Machteld voort, "en gij blijft onverbiddelijk voor mijn smeken.
Zodra de ogen van Machteld op Adolfs aanzicht vielen, werden haar wangen met schaamrood gekleurd. "Mijnheer Van Nieuwland," sprak zij stamelend, "ik acht Uw Edelheid te hoog en mag zulke dienaar niet hebben..." En hiermee gaf zij de snep aan een schildknaap. Aan deze woorden had zij een zonderlinge nadruk gegeven, alsof de bede van Adolf lastig en vervelend voor haar geweest ware.
Robrecht nam de jonge Machteld bij de hand en bracht ze uit de kamer. "Ik zal u de zieke laten zien," zegde hij, "maar spreek niet luid in zijn tegenwoordigheid." Adolf van Nieuwland was door de knapen in een zaal van Robrechts woning gedragen en op een bed gelegd. Twee heelmeesters hadden de wonde vermaakt, en stonden met Diederik de Vos bij het ledikant.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek