Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 juni 2025
Men hoorde de stem van De Chatillon die de zijnen tot wederstand aanmoedigde, men bemerkte insgelijks Mijnheer De Mortenay wiens reuzenzwaard in de duisternis als een bliksemstraal blonk. Breydel raasde als een uitzinnige, en hakte links en rechts tussen de Fransen; ook stond hij reeds enige voeten boven de grond, zulk een groot getal vijanden had hij onder zijn voeten geworpen.
"De Heer zij mij getuige dat ik de bevelen van Mijnheer De Chatillon trouwelijk volbracht heb." "Dit was in het geheel uw inzicht niet," hernam De Mortenay, "maar gij hadt u over de verachting der Bruggelingen te wreken. Een grote dwaling van de Koning onze meester is, dat hij een man, die door iedereen verfoeid wordt, als Tolmeester over Vlaanderen heeft aangesteld."
De Kanselier Pierre Flotte, de Stadsvoogd De Mortenay en Jan van Gistel, de Leliaard, schenen met hem over een zeer aanbelangend voorwerp te handelen; want hun gebaren toonden de uiterste drift.
Ik ging dan onder vrijgeleide bij Mijnheer De Mortenay en verkreeg van hem, dat hij de stad niet schaden zou op voorwaarde dat wij allen op staande voet zouden vertrekken. Bij het rijzen der zon zal hij al de in de stad blijvende Klauwaards doen hangen." Breydel verbitterde zich hevig, daar hij die schandelijke voorwaarde met zulke koelen bloede door de Deken der wevers hoorde verhalen.
Ik herhaal het, de dood van de belhamels alleen kan het vuur des oproers in onze stad dempen. De lijst der hardnekkigste Klauwaards heb ik in mijn geheugen; zolang deze muiters in Brugge vrijelijk mogen wandelen is de rust onmogelijk." "Tot wat getal beloopt die lijst?" vroeg De Chatillon. "Tot omtrent de veertig," was het koele antwoord. "Hoe?" viel De Mortenay met verontwaardiging uit.
Dit verwondert u, nochtans zult gij met mij bekennen dat er een Fransman in Brugge is, die wij niet mogen doden: zijn bloed zou op onze hoofden terugvallen." "Mijnheer De Mortenay!" antwoordden vele stemmen. "Die ridder," hernam Deconinck, "heeft ons steeds met goedheid behandeld; hij heeft getoond dat de rampen onzes Vaderlands hem raakten.
Mijnheer De Mortenay had zijn Franse soldeniers, zonder ander inzicht dan voor eigen veiligheid, op de markt geschaard; men wist niet wat er gaande was, maar wanneer enige uwer slachtoffers van Male bij hen kwamen, en luidkeels om wraak over de Bruggelingen riepen, was er geen tegenhouden meer aan: zij wilden het al verbrand en vermoord hebben, en Mijnheer De Mortenay moest hen met de doodstraf bedreigen, om hen te bedwingen.
Deconinck liet de ambachtsman naar zijn vrouw terugkeren, en ging zelf ten huize uit. Bij de oude Hal kwam hij aan een prachtige woning: hij klopte en de deur werd geopend. "Wat wilt gij, Vlaming?" vroeg de dienstknecht. "Ik begeer Mijnheer De Mortenay te spreken." "Ja maar, hebt gij geen wapens? Want gij lieden zijt niet te betrouwen." "Wat geeft u dit!" sprak de Deken.
"Langs hier, langs hier, volgt mij, makkers!" riep hij tegen de overblijvende Fransen, menende hen alzo te redden; maar de Vlamingen hakten te schriklijk onder hen. Het getal der vluchtenden werd zo gering dat met De Chatillon niet meer dan dertig personen in het huis van Mijnheer De Mortenay konden geraken; de overigen lagen allen op de grond in hun bloed te stuiptrekken.
De Mortenay zat bij een kleine tafel waarop zijn helm en zijn degen nevens de ijzeren handschoenen rustten. Hij bezag de Deken met verwondering: deze boog zich voor de Stadsvoogd en sprak: "Mijnheer De Mortenay, ik heb mij, met betrouwen in uw eerlijkheid, tot hier begeven, wetende dat die stoutheid mij niet zal berouwen."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek