United States or Tanzania ? Vote for the TOP Country of the Week !


Alwier oogen smartverklaard Aan den einder hunner dagen Uw bestendig weêrlicht zagen, Vreugdes morgen over schemeraard, Hebben vrij en onbezwaard 't Donker menschenhart gedragen: Al hun lijden is melodisch klagen Dat gij niet voor allen waart.

Hoe heerlijk ligt het daar, het nu verlaten heiligdom, in de frissche groene bergvallei, twee duizend voeten boven de zee, omringd door statige berghellingen, door prachtige rotsen, door een breeden gordel van eeuwenheugende wouden; terwijl in de nabijheid de kristallen bergstroom murmelt en ruischt en zijn melodisch lied zingt.

Hij snurkte mooi, geweldig en artistiek. Eerst haalde hij krachtig door zijn neus op, met een kleine ontploffing in de keelholte elken ophaal besluitend en dan stootte hij een geluid uit, melodisch en forsch tegelijk, als de erotische kreet van een jongen panther.

Toch hebben zij hunne mijn lief en gevoelen zich aan haar gehecht; zelfs krom en stram van ouderdom, kunnen zij nog niet zonder haar leven: deze taaie gehechtheid is een trek, dien de mijnwerkers gemeen hebben met de zeelieden, die hoe de zee hen ook moge mishandeld hebben, zich toch nog, machteloos en afgeleefd, naar het strand sleepen en daar, op een bank neergezeten, in droomend gepeins staren naar de wijde zee, wier melodisch ruischen hunne zwervende gedachten in slaap wiegt.

Is het geen weelde hier te toeven, in den lommer van een eeuwenheugenden beuk, terwijl van verre en nabij het lied der vogelen weerklinkt Thuringen schijnt wel het vaderland der zangvogels; waar het melodisch klepperen van den molen zich paart aan het ruischen des waters, en van ginds, van den bergwand, u de liefelijke muziek tegenklinkt der harmonisch gestemde klokjes, die de weidende kudden om den hals dragen.

Ik heb hare stem gehoord, melodisch en zoet klinkend, als het gezang des leeuwriks, wanneer het opklimt tot den hoogen, en schrikwekkend als zij klonk op den oogenblik, voor zij voor eeuwig gesmoord wierd in de diepte van een drabbigen poel. En nu zeg ik haar vaarwel! Vaarwel, Cecilia! arme, te midden van uw schoonsten bloei, deerlijk vertreden bloem!

Toen hingen die lokken mij over de vingers gebogen, Zoo smijdig en slank als de slangen. Als trossen goû-regen, in slingers gebogen, Als stralen der zon, door mijn vingers gevlogen, Of tusschen de twijgen gevangen. Een glimlach schemert op dat lief gelaat, Gelijk een manestraal op ’t afgedreven wolkje, Dat drijft in ’t nachtlijk zilver van den trans: Het is, of ál de lucht melodisch wordt.

Mild, daarentegen, schier melodisch, zou ik willen schrijven, klinkt de roep des mans, die, bij invallenden avond, den herfstwind de a's van zijne rammenas verre dragen doet, als de zonneschijn langer geduurd had, ze zouden tot zang zijn verzacht!

Met vluggen gang klieft de kleine boot de breede zilvergrijze watervlakte van het IJ, waarover de stralende herfstzon een stroom van flonkerende diamanten strooit. Lustig en vroolijk kabbelen de licht schuimende golfjes, waarover de frissche koelte uit het noord-oosten blaast, en zingen haar melodisch lied, waarnaar te luisteren niet spoedig vermoeit. Oostwaarts gaat de tocht.

Hij leeft in het verleden door dat lied, en ontroering grijpt hem aan bij het hooren van dat krachtige geluid, zoo innig zacht en melodisch in zijn kracht. Zijn oogen worden vochtig; het hart klopt hem in de keel. "Ik geloof, dat ik nu genezen ben," schreef hij eenige maanden geleden aan dokter Abels; en nu....?