United States or Mayotte ? Vote for the TOP Country of the Week !


Mijn arme Marguerite weende, terwijl zij op de knieën voor 't bed lag, op wanhopigen toon uitroepende: "Hij is dood, o God, hij is dood!" Was dit dus de dood, die wonderlijke toestand van gevoelloosheid, dit vleesch met machteloosheid geslagen, terwijl het verstand niet ophield te werken?

Het blijkt dat hij mij heeft herkend, en dat alleen de machteloosheid van zijn toestand hem belet heeft mij te verdrijven. heb ik er genoeg van, nu ga ik voor goed. God zegene hem, dat hij nog moge herstellen! God sterke Francis." Maar ik liet hem zoo niet gaan.

In primitiever beschaving, ik denk bij voorbeeld aan de Iersche, zijn rouwgebruiken en dichterlijke lijkklacht nog één geheel; ook den hofrouw van den Bourgondischen tijd kan men slechts verstaan, door hem verwant te zien aan de elegie. De rouwpraal vertoont in schoonen vorm de machteloosheid van smart. Hoe hooger de rang, hoe heroïscher het smartbetoon moet prijken.

En om z'n ellendige sjofele slaapstee-bestaan te zien in een gulden schijn, om zelf weer durf te krijgen, z'n machteloosheid aan te vuren tot een roes van grootheid, zette hij 't telkens die eerste dagen en nachten op een drinken.

Des laatsten machteloosheid was zoo groot, dat het volk hem spottend den griffier van den prins van Oranje noemde. De jonge, ijdele aartshertog aanvaardde in weerwil hiervan die niets beteekenende waardigheid en hij smaakte ten minste de voldoening, dat de Nederlanders hem met uiterlijke eerbewijzen overlaadden.

Uit den tuin van het Paneum, had zij zich naar de Kanopische straat en in de Jodenwijk laten dragen, waar zij allerlei gewichtige zaken voor Cleopatra moest inkoopen. Het was reeds langs over den middag, toen zij in haar draagstoel weder voor het paleis op den Lochias verscheen. Onderweg had zij reeds een droevig besef van haar eigen machteloosheid gehad.

Het was ook niet wat hij zeide over de machteloosheid der sowjet-organen om aan de ramp het hoofd te bieden, wat mij zoozeer beklemde; ik had dat alles in partijkringen nog sterker gehoord; noch de afkeurende blik, waarmee hij mij vroeg, of ik goed vond, wat de regeering deed: duizenden gasten naar Moskou halen en rijkelijk eten geven, terwijl er honger geleden werd door millioenen; dergelijke gedachten had ik immers herhaaldelijk in mijzelf voelen opkomen.

Want lukte het den regent zijn aanklagers te nopen de aanklachten in te trekken, dan zou hijzelf een mal figuur slaan, maar wat erger was, hij zou met machteloosheid geslagen zijn om de inlanders verder te beschermen. Door het gevoel van eigen onveiligheid was zijn opwinding nog gestegen.

De weigering zooals de verwende man niet gewoon was te ontvangen en die hij van Barine had moeten verdragen, was voor hem moeilijk te verduwen geweest, doch hij gaf het nog altijd niet op haar voor zich te winnen. Nooit had hij haar aantrekkelijker gevonden dan in haar aandoenlijke machteloosheid.

Opmerking: Deze Droefheid, vergezeld door de voorstelling onzer machteloosheid, wordt Neerslachtigheid geheeten; de Blijheid daarentegen, welke uit de beschouwing van onszelf ontspruit heet Eigenliefde of Tevredenheid met zich zelf [Zelfvoldaanheid]. En aangezien deze laatste zich even dikwijls herhaalt als men zijn deugden of zijn vermogen tot handelen beschouwt, is het gevolg hiervan dat elkeen brandt van begeerte om van zijn eigen daden te verhalen en zoowel zijn Lichaamskracht als zijn geestelijk kunnen ten toon te spreiden, en dat de menschen elkaar om deze reden dan ook tot last zijn. Waaruit wederom volgt dat de menschen elkaar van nature benijden (zie Opmerking St. XXIV en Opmerking St. XXXII v.d. D.), ofwel dat zij zich verheugen over de machteloosheid en daarentegen bedroeven over de flinkheid van huns gelijken. Immers zoo dikwijls zich iemand zijn eigen handelingen voorstelt, zoo dikwijls zal hij zich (vlg. St. LIII v.d. D.) verblijden, en dat wel te meer naarmate hij zich die handelingen duidelijker en als uitdrukking van hooger volmaaktheid voorstelt; d.w.z. (vlg. wat in Opmerking I St. XL D. II betoogd werd) hoe meer hij ze kan beschouwen als bijzondere daden, van andere wèl onderscheiden. Vandaar dat ieder zich bij de beschouwing van zichzelf d