United States or New Zealand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Opmerking: Hieruit volgt dat de menschen, omdat zij zich voor vrij houden, grooter Liefde of Haat gevoelen jegens elkaar dan jegens andere dingen. XXVII, XXXIV, XL en XLIII v.d. Stelling L. Ieder ding, wat ook, kan bij gelegenheid oorzaak van Hoop of Vrees zijn. Bewijs. Deze stelling wordt langs denzelfden weg bewezen als Stelling XV van dit Deel.

Stelling XL. Wat het gemeenschapsleven der menschen bevordert, of bewerkt dat de menschen eendrachtig samenleven, is nuttig; slecht daarentegen is wat tweedracht in den staat teweeg brengt. Bewijs. St. XXXV v.d. St. XXVI en XXVII v.d. H.t.b.w. Stelling XLI. Blijheid op zichzelf is niet slecht, doch goed; Droefheid daarentegen is reeds op zichzelf slecht. Bewijs. St. St. XXXVIII v.d. H.t.b.w.

XXXVII. Wraakzucht is Begeerte, waardoor wij uit wederkeerigen Haat ertoe worden gedreven, hem, die ons op grond van dezelfde aandoening benadeelde, kwaad te doen. XL v.d. XXXVIII. Wreedheid of Gruwzaamheid is Begeerte, waardoor wij worden gedreven iemand, dien wij liefhebben of met wien wij medelijden gevoelen kwaad te doen.

In het vervolg zal ik deze beide wijzen om de dingen te beschouwen noemen: kennis van de eerste soort, meening ofwel verbeelding. XXXVIII, Gevolg St. XXXIX en St. XL v.d. Hier zal ik spreken van Rede en Kennis van de tweede soort. Deze soort van kennis leidt uit de adaequate voorstelling van het werkelijk wezen van een of ander attribuut Gods de adaequate kennis van het wezen der dingen af.

Daar nu alles in God is en uit God moet worden begrepen, volgt daaruit dat wij uit deze kennis velerlei kunnen afleiden dat wij adaequaat kennen, en dat wij zoodoende die derde soort van kennis kunnen vormen waarover ik in Opmerking II van Stelling XL van dit Deel heb gesproken, en over welker voortreffelijkheid en nut ik in het Vijfde Deel gelegenheid zal vinden te handelen.

Indien het daarentegen denkbaar ware dat een mensch kon begeeren een ander te haten om hem later des te meer te kunnen liefhebben, dan zou hij steeds moeten blijven verlangen hem te haten. St. VI v.d. Stelling XLV. Indien iemand zich voorstelt dat een ander, hem gelijkend wezen, een eveneens hem gelijkend wezen, haat, terwijl hijzelf het lief heeft, zal hij dien ander haten. Bewijs. St. XL v.d.

Niet de kennis van de eerste, maar die van de tweede en derde soort leeren ons waarheid van valschheid onderscheiden. Bewijs. Deze Stelling is vanzelf duidelijk. Immers wie tusschen waarheid en valschheid weet te onderscheiden, moet een adaequate voorstelling hebben omtrent wat waar of valsch is, d.w.z. Opmerking II St. XL v.d. Stelling XLIII.

Tenslotte: indien de Begeerte om een toekomstig kwaad te vermijden belemmerd wordt door de Angst voor een ander kwaad, zoodat men niet weet wat men liever wil, dan wordt die vrees Verbijstering genoemd, vooral wanneer beide euvelen, welke men vreest, zeer groot zijn. Stelling XL.

Gevolg: Hieruit volgt dat de Geest des te beter in staat is om vele dingen adaequaat waar te nemen, naarmate zijn Lichaam meer met andere voorwerpen gemeen heeft. Stelling XL. Alle voorstellingen welke in den Geest volgen uit voorstellingen welke in dien Geest adaequaat zijn, zijn eveneens adaequaat. Bewijs. Dit is duidelijk. Gevolg St. XI v.d.

XXXIX. Angst is de Begeerte om een grooter kwaad dat wij vreezen, door een kleiner kwaad te vermijden. XXXIX v.d. XL. Vermetelheid is de Begeerte, waardoor iemand wordt gedreven iets te doen met een gevaar voor zichzelf, dat zijns gelijken te loopen vreezen.