United States or French Guiana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Den volgenden dag ontving Kosmo van Medicis het bestelde schenkblad; gelijk mede de verlangde gedichten; doch bij deze laatsten was de navolgende tweespraak gevoegd, die Vondel ter eere van 's Prinsen verblijf te Amsterdam had vervaardigd: Amsterdam. Wat glori komt mijn hooft beschijnen, In 't hartje van den wintertijt! Italiaen. De morgenstar der Florentijnen, Een eeuwige eer, uw kroon benijt.

De Medicis, dien wij daar voor ons zien, is Kosmo III, zoon van den Groothertog Fernando, en de heeren, die aan weerszijden van hem wandelen, zijn de Burgemeester Andries De Graeff, die van de reizen, welke hij, op 't voorbeeld der meeste jongelieden van goeden huize, in de dagen zijner jeugd naar Frankrijk en Italië deed, zooveel van de taal van Petrarca onthouden heeft, dat hij zich nog verstaanbaar daarin kan uitdrukken en de Heer Albertus Benzi, de voorname Amsterdamsche koopman, die, Italiaan van afkomst, groote zaken doet met zijne stamgenooten, de belangen van de Medicissen en andere doorluchte Florentijnsche geslachten te Amsterdam waarneemt, en thans den Prins tot gids en tolk verstrekt.

Uw mastbosch draeght ook goude vruchten, Een bosch, van Princen waert bezien, Amsterdam. Prins Kosmo dreight den Griekschen roover Te ketenen op Tunis strant. Italiaen. Scheept Putten met uw krijghsvloot over, Zoo wordt die zeepest uitgebrant. Amsterdam. Dan keerenze met Kriste-slaven, En Smyrna ziet den handel vry. Italiaen. En d' Aemstelheer onthaelt zijn braven Met zeekortouwen langs het Y.

"Welnu!" zegt eindelijk Kosmo, nadat hij eene der tentoongestelde voorwerpen heeft uitgekozen: "gij zult dit aan mijn logement doen bezorgen, Signor Van Rijswijck, en hier," op Filippo de Neri wijzende, "is mijn schatmeester, die er den brenger de honderd dukaten voor uitbetalen zal, die gij er voor vraagt.

"Ik betuig uwe Edelheid," zegt Kosmo, terwijl hij even stilstaat, om het vergezicht gade te slaan, dat hem van de brug af, waar hij zich op bevindt, rechts en links wordt aangeboden, en zich te verlustigen in het bont gewoel der talrijke schaatsenrijders, die hier op en af langs de baan zwieren, "bij al de wonderen, waarvan ik reeds ooggetuige geweest ben in deze uwe stad, niet te begrijpen, hoe er nog iets zou kunnen zijn, dat mij verwondering baarde."

"Gij verstaat dan ook Italiaansch?" vraagt Kosmo, met jeugdige drift, om de tafel heen, naar Vondel toeloopende.

"En ziedaar juist wat mij met verbazing slaat," hervat Kosmo: "dat gij, een land bewonende, dat noch marmer, noch steen, noch timmerhout oplevert, toch eene stad als deze op palen hebt weten te stichten, en op die palen huizen gezet, in een bouwtrant, die, van den onzen verschillende, minder statig en grootsch, maar tevens minder eentonig, en oneindig vroolijker, bevalliger en netter is, en die huizen van binnen hebt weten te stoffeeren, niet enkel met het kostelijkste marmer, maar ook met pracht van tapijten, gordijnen, behangsels en meubelen, zoo kunstig en prachtvol als waarvan men bij ons in de verste verte geen denkbeeld heeft.

"'t Is er mede als met de schilderijen, Uw Doorluchtigheid," zegt de Neri, die zich niet als verwonnen wil beschouwen: "de manier van werken tusschen onze en de Hollandsche meesters is verschillend; maar elke heeft hare eigene verdiensten." "En is dit alles uit louter paarlemoer vervaardigd?" vraagt Kosmo.

"De vriendin, waar ge van spreekt," zegt Kosmo, "bewees eene vrouw van smaak en oordeel te zijn: van smaak, dat zij het "verlost Jeruzalem" op prijs stelde, van oordeel, dat zij den raad innam van een zoo voortreffelijk dichter, als waarvoor gij, naar ik hoor, bekend staat. Uw naam is...." "Justus Vondelius, Uwe Doorluchtigheid."

Kosmo wendt den blik naar den persoon, die hem wordt aangewezen, en beschouwt met aandacht die flinke gestalte, dat wakker en open gelaat, dat breede voorhoofd, en dat oog, waaraan het wicht van tachtig, vaak kommervolle jaren, niets van zijn gloed ontnomen heeft. "Men kan het dien man aanzien, dat hij een dichter is," zegt hij tegen De Graeff.