United States or Madagascar ? Vote for the TOP Country of the Week !


Aldus sprekende, waren zij het erf genaderd, dat het onderwerp hunner tweespraak uitmaakte.

Tot dusver is JACOB de vrager geweest; nu, halverwege zijn pad gekomen, keert de dichter de rollen om. MARTIJN vat een motief uit het begin der tweespraak weer op: van waar komt de scheiding tusschen adel en lijfeigenen, edel en onedel? En wat den adel betreft wat gaat het mij aan, wie iemands vader en moeder zijn geweest!

Nu vangt een redetwist aan tusschen het hart en het oog, tweespraak in de tweespraak, die door vrouwe Redene beslecht wordt. Maar hoe staat het, herneemt MARTIJN, met de liefde tot geld en goed? Wat is beter: rijkdom of armoede? De priesters wijzen u het rechte pad, antwoordt JACOB, maar zelf volgen zij een ander. Laat ons op JEZUS' voorbeeld letten.

Maar deze wint het in natuurlijkheid en eenvoud; hare waarheid van gevoel onderscheidt zich gunstig van het hier en daar opgeschroefde der Latijnsche bewerking. Zij weet hare gemoedelijke breedheid aardig af te wisselen door levendigheid van alleenspraak en tweespraak, te nationalizeeren o.a. door het beeld van den vermoeiden pelgrim door de vermelding dat THISBE sliep met andere jonkvrouwen

Deze tweespraak betrof een juffrouw, die den wagen naderde en van 't Prinsesje een handje wilde hebben en voor die vrijpostigheid met de parasol van freule v. d. Poll, welke de lakei droeg, een tikje op haar vingers kreeg.

De tweespraak is geliefd; behalve de bovengenoemde, vinden wij er een tusschen den Zomer en den Winter over elks meerdere voortreffelijkheid; een andere over de vraag, wat beter en machtiger is: geluk of geld? weer een ander maakt er eene "questie" van: of iemand zijn lam zal hoeden tegen een wolf dan wel zijne vrouw tegen een belager.

Den volgenden dag ontving Kosmo van Medicis het bestelde schenkblad; gelijk mede de verlangde gedichten; doch bij deze laatsten was de navolgende tweespraak gevoegd, die Vondel ter eere van 's Prinsen verblijf te Amsterdam had vervaardigd: Amsterdam. Wat glori komt mijn hooft beschijnen, In 't hartje van den wintertijt! Italiaen. De morgenstar der Florentijnen, Een eeuwige eer, uw kroon benijt.

Beide dichtwerken bestaan uit een aantal derzelfde kunstige strofen waarin ook de meeste andere vervat zijn; in de Eerste Martijn, de omvangrijkste tweespraak van alle die bijna 1000 verzen telt, is op menige plaats een dichterlijke gloed waaruit ware poëzie is voortgekomen; d'ander Martijn, van veel minder omvang, geeft meer spel van vernuft dan poëzie al is deze niet geheel afwezig.

Zoo zien wij in de tweespraak Van der Drievoudichede JACOB in gezelschap van zijn vriend MARTIJN, die hem vraagt: hoe kan ik God leeren kennen? Al vloog ik hooger dan Cherubim en Seraphim, antwoordt JACOB, nog zou ik u op die hooge vraag niet kunnen antwoorden.

Er is nog nooit een braaf mensch geweest, die 't goed op de wereld heeft gehad." Nog geruimen tijd duurde deze tweespraak. Ten lange leste stond Gerard voor de deur van den boer, en hij kon de beide stemmen nog volgen. Hij klopte. Er kwam geen antwoord, en hij trad binnen. De boer zat aan de blank-houten tafel, zijn hoofd tusschen beide handen. Hij bewoog zich niet, toen Gerard voor hem stond.