United States or Svalbard and Jan Mayen ? Vote for the TOP Country of the Week !


De rij wordt gesloten door een zilveren heiligenbeeld van San Paolino. Het is een half mansbeeld tot aan de dijen, het zilver is door de jaren zwart geworden. Nu regent het eensklaps van alle balkons der huizen handenvol groene erwten en suikerboontjes; als hagel klettert het neer op het zilveren beeld.

Wij genieten nu van beide. Het regent nu reeds meer dan 14 dagen en soms zoo erg, dat men er bijna doof van wordt. Onophoudelijk klettert de regen in stroomen neer en het veroorzaakt daarbij soms zoo'n geraas, dat het onmogelijk is zich alsdan verstaanbaar te maken. Die de regens, zooals zij hier vallen, niet heeft bijgewoond, kan er zich eenvoudig geen begrip van maken.

De dag verdween in tranen: regen gudst Langs rots en ruigte, en klettert op de paden Wat stuit de golf, die langs de bergen klutst, En breekt door ’t woud, met rots en woud beladen? De stroom zwelt aan, en bruist en schuurt ontrust Den boord, die valt, om straks het hoofd te baden In ’t vochtig, vratig graf, dat Judaskust, En zwelgt de bloemen, met een kus verraden.

Als het twee dagen van de zeven hard waait, en twee andere dagen regent en hagelt dat het een weinig klettert, dan blijven de steelui binnen hunne muren, ook zelfs gedurende de drie dagen van de week, die overblijven, waarop de zon bij tijden door de wolken breekt en allerliefst schijnt over de kwijnende natuur; want zij hebben van 's morgens af dat zij hun bed verlieten, tot twaalf uren toe, een nevel gezien, en weten niet welk mooi weer daar in het najaar gewoonlijk op volgt; en al weten zij dat ook, "zij gaan niet meer uit; zij kunnen niet meer op het weer aan"; zij durven niet zonder, zij willen niet mèt een regenscherm wandelen; hun, toch noodzakelijke, overjas valt hun te zwaar; en honderdmaal op een dag herhalen zij voor elkander de afgesleten opmerking, "dat zulk weer erger is dan een fiksche kou", en dat zij naar een vuurtje zouden verlangen om de nattigheid, en ook stellig stoken zouden, indien het maar November ware.

'k Blijf alleen, tot aan den hals in het warme water. Achter mij hoor ik een dakgoot loopen, en 't kletteren van den regen op een plat. Regelmatig niet te hard, niet langzaam maar zonder ophouden klettert het voort; 'k word er melankoliek van. En tusschen dat geluid door, hoor ik het choraal "Jesu meine Zuversicht" dat de muzikanten bij de Trinkhalle spelen.

Een hevige regenbui valt plotseling neer op markt en straten en huizen met puntdaken; een uur lang klettert het en ruischt en spat en drijft de kalme boeren in de herbergen; dan schijnt de zon weer, en er worden toebereidselen gemaakt voor de thuisreis. De groote wagens in den vorm van schuiten, overdekt met witte huiven, komen van alle kanten te voorschijn en staan in rijen geschaard.

»Nog juist genoeg, om mijn overlijden te melden," meent de grijsaard den grooten Staten-bijbel langzaam dicht slaande. Dan staart hij weer peinzend naar buiten. Nog altijd trekken groote, zware wolken door het luchtruim; stormwind giert om de woning, en de regen klettert tegen de ruiten. Het landschap heeft een verlaten aanzien, en het firmament is grauwer dan lood. Het was 28 December 1895.

Hij komt natuurlijk nu op den verstandigsten inval, dien een mensch in zulke omstandigheden hebben kan; hij wil met zijn bed verhuizen; hij staat alzoo op en begint met het oude, zware ledekant, aan het hoofdeneinde voort te schuiven; maar hij denkt niet aan den helm en den sabel van den Franschman, die in den hoek staan, en, al zijn leven! dat glijdt langs den muur naar beneden, en rammelt en klettert op den grond neder.

Een hevige regenbui valt plotseling neer op markt en straten en huizen met puntdaken; een uur lang klettert het en ruischt en spat en drijft de kalme boeren in de herbergen; dan schijnt de zon weer, en er worden toebereidselen gemaakt voor de thuisreis. De groote wagens in den vorm van schuiten, overdekt met witte huiven, komen van alle kanten te voorschijn en staan in rijen geschaard.

Kil klettert de regen tegen de beslagen ruiten van het oude vervelooze huis in de Egelantiersdwarsstraat; 't is guur en winderig buiten, somber en ongezellig daarbinnen. De pandjeshuishouder zit op zijn hooge kantoorkruk aan zijn lessenaar, met eenige kleine pandjes en een hoop briefjes van in- en verkoop vóór zich, als een havik bij zijn prooi.